ging men in de export: in de eerste drie maanden van 1962 namen de winsten nog met 29 pct toe. In het tweede kwartaal was de stijging al minder: 13 pct en in het derde kwartaal is de toeneming t.o.v. 1961 nog maar 9 pct. Hoewel men nog niet aan een winstloze afzet toe is, beinvloedt deze relatieve daling bij stijgende omzetten geleidelijk aan de economische expansie ongunstig, net als bij ons, waar de teruggang overigens sterker is, al zijn er hier minder concrete cijfers.
De elementen van minder sterk stijgende koopkrachtige vraag, ontstaan van overcapaciteit en dalende winstmarges hebben uiteraard de volle aandacht gehad van de effectenbeurzen. Daarbij werkt een marktmechanisme, dat niet zonder complicaties is. En niet zonder gebreken overigens. Een consequentie van het beursbedrijf is, dat men overwegend blijft kopen tot op de top van de hausse, om de eenvoudige reden, dat hausse afbreekt op het moment, dat de slimmeren gaan zeggen ‘er zit niets meer in’ en dus uit de markt blijven. Even later volgt dan het winstnemen en men heeft daarvan dit voorjaar een fraai staaltje van massapsychologische effecten kunnen zien, toen in Wall Street ineens iedereen winst wilde nemen. Hoe is de toestand nu?
Na een begrijpelijke incidentele schrikbaisse vanwege de Cubacrisis, is op de meeste effectenbeurzen herstel gevolgd. Medio november waren de Amerikaanse effectenkoersen als totaliteit 13 pct hoger dan op het laagste punt van de Cubacrisis. In Londen was het herstel (Reuterindex) zelfs 17,2 pct, maar in Engeland zijn intussen belangrijke en vooral psychologisch-belangrijk veel conjunctuur-stimulerende maatregelen genomen, waarvan verwacht kan worden dat zij overigens in 1963 hun nadelig effect op de Britse betalingsbalans niet zullen missen. Het schijnt a long way naar een redelijke mate van plan-economie in Engeland, reden waarom men bij de volgende verkiezingen ernstig rekening moet houden met een Labour-overwinning en dus niet met Engelse toetreding tot de EEG.
In Amsterdam is na de Cubacrisis het herstel op basis van het ANP/CBS koersgemiddelde (1953 = 100) slechts 11,3 punten geweest en in procenten nog minder. Gaat men het huidige koersniveau (medio november) na t.o.v. de aanvang van 1962 dan is er een algemene koersdaling gebleven van 15 pct in Amerika tegen 20 pct in Amsterdam en 30% in West-Duitsland (Herstatt-index). Schakelt men voor West-Duitsland bepaalde bankmanipulaties uit tegen de ‘outsider-speculant’ Krages in de sfeer van vooral kolen- en staalaandelen, dan is de daling in West-Duitsland ongeveer even groot als in Amsterdam en aldus voor beide landen ongeveer tweemaal zo groot als voor de andere Europese landen.
In eerste aanleg is dit lagere koersniveau een eenvoudige kwestie van anticiperen op lager rendement uit hoofde van lagere winsten en minder sterke expansie. Daarnaast speelt een rol het belangrijk minder voor belegging beschikbaar hebben van middelen. Het verdwijnen van een overproduktie van kapitaal en het daarvoor in de plaats komen van een zeker tekort aan kapitaal behoort tot de fundamentele veranderingen, die in 1962 blijken te zijn opgetreden.
Samenvattend kan uit de huidige economische situatie worden afgeleid, dat langduriger dan in het verleden, te verwachten is, dat de beschikbare produktiecapaciteit groter blijft dan de koopkrachtige vraag en dat derhalve het investeren door andere overwegingen zal worden bepaald dan het tegemoetkomen aan de vraag. Op het ontstaan van een arbeidsreserve is niet alleen alle kans, maar het is waarschijnlijk, dat deze in de komende jaren zal toenemen tot mogelijk het Amerikaanse niveau. Zowel bij de beloning van de arbeid als bij de prijsvorming in de goederensfeer zal het mechanisme van de vrije markt zuiverder functioneren dan het in de jaren vijftig kon doen. Daarmede wordt echter tevens de expansie van produktie en nationaal inkomen aanmerkelijk gereduceerd en hoogst-waarschijnlijk teruggebracht tot een percentage dat lager ligt dan de bevolkingsgroei in de industrielanden, terwijl die bevolkingsgroei al afneemt. Vanwege de noodzaak van ontwikkeling der achtergebleven landen zullen de mogelijkheden tot stimulering van de conjunctuur door belastingverlagingen gering zijn, tenzij men de koopkracht van de valutas geweld gaat aandoen, hetgeen op steeds meer verzet zal stuiten en daarom politiek steeds minder haalbaar wordt; vide de dollar. In aanmerking nemend, dat in de hier ontwikkelde gedachtengang factoren liggen opgesloten, die wellicht iets anders zullen uitpakken, rest de vraag: hoe lang kan deze periode van relatief afglijden, van stabilisering en wat groter welvaartsrisico wel duren? Grote en kleinere cyclische verschijnselen sinds 1945 in aanmerking nemend en uitgaand van de huidige politieke verhoudingen is de schatting een jaar of zeven, dus geen hausse meer die de moeite waard is vóór 1970. We zullen zien.
E. Damen