geld, alle kunstenaars op publiciteit en succes.’
Dat een indirecte insinuerende verhaaltrant bij deze indoctrinatie het beste werkt heeft Der Spiegel van de totalitaire propaganda afgekeken. Onopvallend vlecht de alwetende verteller vergelijkingen op anecdotisch niveau in zijn ‘bericht’, die Adenauer naast Hitler stellen of Brandt naast Goebbels.
Waardoor heeft Der Spiegel, ondanks zijn vermijden van direkte kritiek, kans gezien de positie te verwerven van ‘instelling der critique pur’? Enerzijds door de halfzachtheid, vaak slaafsheid van bijna alle andere Westduitse bladen. Maar ook omdat na 1945, toen de Duitse pers inplaats van de nazi-muilkorf een geallieerde voor kreeg gebonden, Der Spiegel met zijn quasi objectieve, daarmee de censuur ontlopende, schaamteloze onthullingen zich al gauw ontwikkelde tot enig kritisch persorgaan met succes.
Een succes, dat in de Bondsrepubliek van Adenauer kon worden geprolongeerd, omdat een gezond samenspel tussen overheid en pers uitbleef. De Spiegelmethode bleef de enige manier om de benauwende overheidsdruk tegemoet te treden.
Hans Magnus Enzensberger, de naar Noorwegen verhuisde boze jonge doctor in de filosofie der Duitse literatuur, heeft zes jaar geleden een analyse gepubliceerd van de taal van Der Spiegel. Op grond daarvan komt hij tot de conclusie dat deze insinuerende taal de berichten van het blad niet verheldert, maar verduistert. Ook is Der Spiegel, in tegenstelling tot zijn devies, allesbehalve een nieuwsweekblad. Het blad oefent geen kritiek, maar het surrogaat daarvan. Lezers van Der Spiegel worden niet geöriënteerd, maar gedesoriënteerd.
Tenslotte echter, en dat is Enzensbergers interessantste conclusie, is het blad onontbeerlijk zolang er in de Bondsrepubliek geen kritisch orgaan is dat ervoor in de plaats zou kunnen komen. (Overigens typerend voor Der Spiegel: het blad drukte de analyse grotendeels af en ging een contract
met Enzensberger aan, volgens welk hij nu een eigen rubriek heeft in Der Spiegel).
Tegen de achtergrond van het bovenstaande moeten de inval in de Spiegelredactie en de arrestatie van de hoofdredactie worden gezien. Of de aanklacht van landverraad houdbaar is laat ik in het midden. Zeker is dat voor elke Westduitser, die sinds 1948 de onvolgroeide Westduitse democratie aan den lijve heeft meegemaakt, strijd tussen overheid en pers dagelijkse werkelijkheid is.
Een strijd die, door de structuur van de Westduitse pers, zich nu heeft toegespitst tot een gevecht tussen Der Spiegel en de sterkste exponent van een autoritaire overheidsopvatting: Franz Josef Strauss. Het is dan ook begrijpelijk en reëel dat een overgroot deel van de Westduitse bevolking de gerechtelijke actie tegen Der Spiegel ziet als een aanslag op de persvrijheid, waarvan Der Spiegel het symbool is geworden.
Merkwaardig is dat het blad ook voor vele Westduitse couranten, die om hun omzichtige trouw aan het regeringsstandpunt bekend staan, deze symbolische waarde blijkt te hebben. Want dat alleen verklaart, dat praktisch geen groter dagblad, of het moest de Keulse Deutsche Zeitung zijn (die overigens gedetailleerder over het Westduitse leger schreef dan Der Spiegel), probeerde de kromme politiemaatregelen recht te praten.
Geen enkel blad vergat zijn lezers uitvoerig te melden dat het waarschijnlijke uitgangspunt van de actie tegen het weekblad, Strauss' ministerie van defensie moest zijn, een inmiddels zonneklare samenhang, die echter in de eerste dagen niet bewijsbaar was. Gezien deze reacties wordt Der Spiegel behalve als symbool wellicht ook door velen als alibi voor de relatieve slaafsheid der Westduitse pers opgevat.
Dat Der Spiegel een dergelijke symbolische waarde niet voor buitenlandse bladen bezit is begrijpelijk. Toch zagen praktisch alle grote couranten in Europa en Amerika de machtsstrijd achter de Spiegelaffaire en zij rapporteerden dat de actie tegen het weekblad op grond van expertises uit Strauss' ministerie van defensie een duidelijke poging is tot onderdrukking van een lastige kritische instelling door de overheid.
Alleen de Neue Zürcher Zeitung, Adenauers lijfblad, viel uit de toon. Evenals twee Nederlandse bladen. De Nieuwe Rotterdamse Courant beperkte haar berichtgeving over de kwestie merkwaardigerwijs tot onvolledige, opvallend onpersoonlijke stukjes van de Bonner correspondent, die