Beckett nadert het nulpunt
H. van den Bergh
Het mag dan erg ‘in’ zijn om hoog op te geven van Becketts toneelstukken, toch kan ik van die bewondering niet veel mee voelen wanneer ik zie dat Beckett ons met zijn jongste stuk voor de derde maal in successie dezelfde gedachte, in nagenoeg dezelfde vorm gegoten, als een nieuw stuk voorzet.
Dat was dan, na Wachten op Godot en Fin de Partie, Happy Days dat onlangs bij de toneelgroep Studio in première is gegaan en dat zo sterk lijkt op zijn voorganger dat Gomperts in Het Parool zelfs sprak over een herziene, versoberde versie van Fin de Partie. Nu komt dat terugvallen op gebruikte thema's ook wel een beetje door het genre toneelschrijverij dat Beckett bedrijft. Het zijn iedere keer symbolische situaties, waarin een soort moderne Elckerlyken hoogst exemplarisch doende zijn.
Omdat in een dergelijke opzet natuurlijk nooit bijzondere belevenissen of individuele karaktertrekken passen, vervalt men uiteraard iedere keer tot dezelfde enigszins zinnebeeldige constructies die ‘het’ menselijk bestaan voorstellen.
Daar komt nog bij dat men wel een aartspessimist moet zijn om zich in die sombere wereld van Beckett enigszins thuis te voelen. U weet het langzamerhand wel: het menselijk bestaan is absurd, want principieel zinloos; iedere betekenis die wij er aan verlenen is zelfbedrog; elke toekomstverwachting is illusie. Ook de troost die wij putten uit het contact met onze medemens berust op een misverstand, want de mens is in wezen eenzaam en de verlossing daaruit in het samenzijn met anderen is maar schijn. Vrijheid is verbeelding: we zijn met handen en voeten gebonden en kunnen niet anders doen dan onze tijd zo goed mogelijk vullen met zinloze handelingen, waardoor we ons zelf kunnen wijs maken dat we gelukkig zijn.
Voor deze volslagen wanhopige noodtoestand zoekt Beckett dan telkens een zo letterlijk en lijfelijk mogelijke uitbeelding. En het is ongetwijfeld zijn verdienste dat hij zijn meest abstracte ideeën voor een ieder onontkoombaar weet te concretiseren met de middelen die bij uitstek des theaters zijn: het aanschouwelijke en tastbare.
In Wachten op Godot kreeg de leugen over de uiteindelijke verlossing onmiskenbaar duidelijke gestalte in de figuur van Godot die zal komen en daarmee het hele bestaan zin zal verlenen, maar die voor de twee zwervers ook tijdens het wachten al een troost is. In Fin de Partie was die feitelijke troosteloosheid nog concreter uitgedrukt in de volkomen verlatenheid van de vier laatste overgebleven levende wezens, die de menselijke onvrijheid ook zo letterlijk mogelijk belichaamden doordat de hoofdpersoon Hamm verlamd en blind is, terwijl zijn knecht Clov imbeciel is en niet zitten of liggen kan. De illusie van een liefdesbetrekking kreeg er op weerzinwekkende wijze vorm in een koppel oude mensjes die in een tweetal vuilnisemmers huizen. In het nu gespeelde Happy days komen we dus deze zelfde gedachtenwereld tegen maar nu tot het uiterste versoberd zodat ook de handeling en de personages tot een minimum zijn teruggebracht.
De hele avond is er eigenlijk maar één vrouw op het toneel, en die zelfs nog maar half. Zij zit namelijk tot haar middel ingegraven in een soort duin, terwijl daarachter in een pan, we soms iets constateren van een vaag rondkruipende man.
Nu is het weer opvallend in dit stuk van Beckett - hetgeen ook wel de sleutel tot zijn succes zal zijn - dat het een combinatie is van een niet mis te verstane symboliek, zodat er voor ieder rationeel ingesteld criticus een makkelijk stukje uitrolt, én massa's soms poëtische, soms bizarre details die zich aan verstandelijke interpretatie onttrekken zodat het ook de ideale speeltuin is voor de toneelbezoeker die graag ‘wat aan zijn eigen fantasie ziet overgelaten’.