Over eigen land
P.M. Reinders
De zomer in dit land is heet en geladen, de herfst sereen, lente bestaat niet, de winter is guur en grauw. In zomer en herfst zeggen we: we gaan hier nooit, nooit, nooit meer weg. Met de winter komt de poolwind en de onrust. Dan zeggen we tegen elkaar dat het nu misschien toch wel eens tijd zou worden om terug te gaan. We formuleren dat voorzichtig, want we weten best dat het alleen de winterse onrust is en dat we ons lelijk bekocht zouden voelen als we ons daardoor een beslissing lieten opdringen. Waar naar
Brief uit Australië
toe terug? vragen we dan ook nog. Naar het blokkendoosstadje van de kinderjaren, met de deftige mannen, de twee baronnen en de serviele kappers? Naar de grachten van de studentenjaren, naar de volle achterbalkons met sigarenrook en natte jassen, de vrienden met wijn uit het keldertje en grote blauwe koppen koffie? Wat een romantiek, zeggen we dan wijs. De vrienden zijn weg of dik geworden, de koppen zijn stuk. Wat weten we eigenlijk nog van Nederland en de Nederlanders, wat is het typische ervan dat ons zou doen terugkeren of ons juist weg zou houden?
Toen we nog in Nederland woonden, geloof ik niet dat we ons erg druk maakten over de typische eigenschappen van het land en het volk. Je hebt ze dan de hele dag om je heen, je hoort, voelt, ziet en ruikt ze, je bent er deel van, je bent vóór bepaalde dingen en tegen andere, maar je ziet ze als incidenteel en niet als manifestaties van een volkskarakter, wat dat dan ook mag zijn. Het hoe en het wat van Nederland deed er niet zoveel toe.
Als je weggaat, wordt het anders. Toen de boot op een mistige avond met ons wegvoer, verkleurde Nederland tot Holland. Want wie er nog woont, woont in Nederland, wie er weg is, komt uit Holland. Nu, op een afstand van tienduizend mijl en twaalf jaar, heeft alleen wat fel gekleurd was door liefde of ergernis nog kleur over en alleen de meest compacte herinneringsbeelden laten geen licht door. Dat is dan wat we Holland noemen, de rest is weg. Maar we praten er veel over en we vragen ons ook vaak af hoe het Nederland eruit ziet dat zich achter de versimpelde Hollandse vorm verschuilt.
Praten over land, volk of volkskarakter zal wel nooit iets anders kunnen zijn dan het veralgemenen en rechtvaardigen van de eigen vooroordelen. Het is een aardig spel, dat de meeste bevrediging geeft als je in een energieke kwade bui bent. Het is bovendien altijd antithetisch, in de beste Hollandse traditie. De Hollanders zijn zo, geef mij de Amerikanen maar, die zijn tenminste zus, of de Engelsen, die zijn zas of zelfs zes. Het is een spelletje dat ik met periodieke hartstocht beoefen, de kwade bui gaat er heerlijk van over, maar het zou aanmatigend zijn om er meer resultaat van te verwachten. Als men gehoond heeft dat de Hollanders altijd denken hun zaakjes voor elkaar te hebben, zegt dat nog niet zoveel over die Hollanders, tenzij men van oordeel is dat de Duitsers en de Russen de hele dag met het rotte gevoel rondlopen dat ze hun zaakjes niet voor elkaar hebben. Nu is het de zaakjes voor elkaar hebben ook wel een erg algemeen begrip en daarom minder geschikt om een volk te karakteriseren. Op een wat beperkter terrein hoort men nogal eens zeggen dat Hollanders op de kleintjes passen. De argeloze Engelsman vertaalt dit als ‘they look after the little ones’ en ziet Nederland als een trouwhartige natie van baby-sitters, maar wij weten wel beter. Dergelijke idiomen zijn verdacht, en misschien is het feit dat wij wel beter weten nu eens iets typisch Hollands. Wij bedoelen er immers mee dat als we in een winkel een bedrag van een gulden en een cent te voldoen hebben en geen losse cent in de zak kunnen vinden, we het moeten aanzien dat de winkelier in de stromende regen naar de winkel aan de overkant holt om wisselgeld te halen. In Australië kent men dit gebruik inderdaad niet. Men zegt in zo'n geval ‘near enough’ of ‘she'll be right’ en concentreert zich op de volgende klant. Maar ook dit bewijs van een typisch
Hollandse eigenschap kan gemakkelijk weerlegd worden door het citeren van een geval van ontzaglijke Hollandse generositeit (zoals het voortzetten van financiële steun aan Nieuw-Guinea) of door een verhaal van nog groter schraapzucht bij de