Hollands Weekblad. Jaargang 4
(1962-1963)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
Hollands weekblad tijdschrift voor literatuur en politiek vierde jaargang · nummer 172 · 19 september 1962Camus twintig jaar laterToen aan Albert Camus in 1957 de Nobelprijs voor literatuur werd toegekend vermeldde het juryrapport dat deze onderscheiding hem was verleend omdat hij ‘de lichtbundel gericht had op de problemen die tegenwoordig aan het geweten van de mensen gesteld worden’. Men bekroonde in Camus in de eerste plaats de schrijvende diepteduiker, in de tweede plaats pas de auteur. Voor de mens Camus betekende de Nobelprijs een erkenning, voor de schrijver een griezelig etiket. Ze zette de kroon op een ontwikkeling die had ingezet toen Camus het ‘savoir ce qu'on vaut’ gesteld had boven het uitvinden hoe het is. Weten wat men waard is is een morele eis, geen artistieke; Camus had de mens geprefereerd boven de kunstenaar. De Nobelprijs kwam op het moment dat Camus bezig was een abstractie te worden en een public face: de kampioen probleemsteller. Voortaan was hij boven het gewoel uitgeheven, kon hij nog slechts hoognodige pamfletten redigeren (over de doodstraf b.v.), die overal zouden worden toegejuicht, of overstappen naar een Hammarskjøld-achtige functie.
Nu men Camus twee jaar na zijn dood aarzelend begint te critiseren reageren zijn aanhangers dan ook als gebelgde priesters, overtuigd als zij zijn dat zelfs de advokaat van de duivel geen vlekje zal kunnen vinden. Camus aanvallen is blasfemie, of minstens majesteitsschennis; allicht kunnen Camus' critici zedelijk niet in zijn schaduw staan. Het offensief begon dan ook met schermutselingen op een ondergeschikt punt: Camus had in de Algerijnse oorlog niet duidelijk genoeg partij gekozen. Maar deze eerste kritiek was voornamelijk toe te schrijven aan het verkeerd localiseren van een onlustgevoel. Van, Camus' weldadige invloed was ieder overtuigd. Philip Toynbee schreef in zijn necrologie over Camus: he was a man who | |
[pagina 2]
| |
did a lot of good and very little harm. In een terugblik werden deze woorden terecht gebezigd; als men echter het verschijnsel Camus niet beperkt tot de tijd die de mens Camus op aarde doorbracht krijgen ze een sinistere bijklank. Deed Camus inderdaad veel goed en heel weinig kwaad? We komen hier terecht bij het oude vraagstuk of en in hoeverre een schrijver verantwoordelijk is voor zijn nageslacht en zijn volgelingen. Had Gobineau moeten voorzien wat de nazi's driekwart eeuw later met zijn theorieën zouden kunnen ondernemen; is de humanist Camus aansprakelijk te stellen voor zijn aanhang van humanisters? Gobineau werd nog gewaarschuwd door een helderziende Tocqueville, maar wat Camus had uitgedacht leek goed en onaantastbaar. Alleen was het helaas gemakkelijk te annexeren. In hoeverre kan een auteur zich wapenen tegen de bruikbaarheid van zijn woorden? Het schijnt een onmogelijke opgave. Wie Etiemble's proefschrift over Rimbaud leest ziet dat zelfs deze egel voor alle doeleinden te gebruiken is. Als op 't ogenblik een generatie tegen Camus rebelleert dan is het in de eerste plaats tegen de meelopers en het symbool. Camus, dat is de man die het woord mens figuurlijk met een hoofdletter dorst te schrijven, een V.I.P. van de menselijkheid. Die een term als edelmoedigheid durfde te gebruiken, terwijl ze niet getemperd werd maar juist meer geladen doordat ze afstak tegen een achtergrond van opstandigheid en absurditeit. Camus gaf de burgers gelegenheid op het constructieve af te stevenen zonder dat zij eerst een bad in de walging hoefden te nemen. De griezel Sartre werd buiten gevecht gesteld. Men kon zich weer voornemen ‘de n'accomplir dans la moins noble des tâches que le plus noble des gestes’. Camus had immers geschreven dat het mogelijk was. Men kon weer vluchten in de abstractie mens. Camus was gevaarlijk omdat hij het de anderen niet onmogelijk had gemaakt de opbouwende fragmenten uit zijn gedachtenstelsel af te zonderen. Zonder het te willen zette Camus de klok terug, vertraagde hij het bewustwordingsproces, gaf hij voedsel aan onbegrip en hypocrisie.
Hoe kwam Camus aan zijn positie indertijd, hoe kreeg hij het vertrouwen van een vorige generatie? Camus was een belangrijk schrijver voor zijn tijdgenoten omdat hij dacht over de problemen die niet alleen voor hem maar ook voor hen essentieel waren. Hun vertrouwen kreeg hij vervolgens omdat hij hen geruststelde. Camus begon met gestalte te geven aan iets dat trilde in de lucht: une sensibilité absurde. Hij begon met zo fel op het absurde te reageren als ieder maar kon wensen. De oorlogsauteur Camus verwerkte het afgrijzen waar ieder van doordrenkt was op het hoogste niveau: in een theorie over de zinloosheid. Men leende hem gewillig het oor. Gerustgesteld was men toen bleek dat deze man die scherp zag wat de anderen vaag voelden een moraal overhield: tegen het bestaan kan de mens niets, in de historie kan hij alles. Een uitgehongerde menigte stond klaar om Camus' ‘quand-même’ in ontvangst te nemen. De filosoof die tegen de hoop was had de waardigheid gered. Als het daarbij gebleven was kon men er nog vrede mee hebben. Maar helaas, ook de burgers hervonden hun sereniteit toen Camus L'homme révolté publiceerde, een briljant werk jammergenoeg, waarin op vakkundige wijze ideeën worden uitgerekt, binnenste buiten gekeerd en op hun kop gehouden. Camus die zo van kaalheid hield, die zo op de essentie gericht was, achtte het niet beneden zijn stand gedachten aan te kleden. L'homme révolté is een meesterstuk van couturierskunst. Camus vergat dat zijn waarheid aan de aarde vast moest zitten. Hij achtte het nodig zijn denkbeelden in een dikke laag woorden te verpakken, een bezigheid die men gewoonlijk aanduidt met de woorden ‘welsprekend zijn’. Tot ieders opluchting was Camus voortaan ingelijfd bij de traditie.
Uit L'homme révolté blijkt duidelijk dat Camus stylistisch zijn koers was kwijtgeraakt. Hij verzuimde te bedenken dat versierde woorden op den duur onecht gaan klinken. Maar was hij artistiek tot 1951 goed op kompas blijven varen? Was La Peste b.v. het meesterwerk waarvoor het werd aangezien? La Peste was een belangrijk boek omdat het antwoord gaf op twee dringende vragen: hoe doorstaan mensen dit en hoe doorstaan mensen dit idealiter? La Peste had succes omdat de auteur er iets op het spoor was, | |
[pagina 3]
| |
niet de waarheid maar een moraal waarin men kon geloven. Literair bezien bezit La Peste alleen secundaire kwaliteiten. Camus had zich voldoende voorbereid om een onmisbaar boek te schrijven. Het is afkomstig van een scrupuleus wezen dat schrijven kan. Camus bestudeerde b.v. uitvoerig het symbolisme in Moby Dick; hij bereikte in La Peste een grote mate van waarschijnlijkheid, een waarschijnlijkheid die niet op geniale intuïtie maar op langdurig breinwerk berust. Camus had tot in details uitgedacht hoe een situatie die alleen uit de middeleeuwen bekend was zich zou ontwikkelen in een moderne stad. Hij heeft de moeite genomen de gebeurtenissen te spiegelen in een verscheidenheid van psychische werkelijkheden. Wat schort er dan aan in deze kroniek? Men zegt: La Peste is een abstract boek, de mensen leven niet, het zijn gedachtenconstructies. En inderdaad wordt het boek bevolkt door een collectie schetsmatige plichtsbetrachters. Maar de bloedeloosheid van de romanfiguren is geloof ik niet datgene wat maakt dat La Peste op z'n gunstigst een symbolistisch, op z'n ongunstigst een irreëel boek is.
La Peste (en bijna al het volgende werk van Camus) is fundamenteel anders dan wat daaraan voorafging. Blijkbaar is er in Camus' schrijversbestaan een keerpunt geweest. Waar lag dat? De onlangs verschenen bundel CarnetsGa naar eind*) verschaft daarover opheldering. Deze verzameling notities bestrijkt de periode 1935-1942, de tijd waarin Camus behalve ongepubliceerd werk de essaybundels L'envers et l'endroit, Noces, Le mythe de Sisyphe, de toneelstukken Caligula en Le Malentendu en het verhaal L'Etranger schreef. Carnets bevat aantekeningen bij lectuur, bespiegelingen en brokstukken uit werk. Nu is het opvallende dat er een contrast bestaat tussen de passages uit L'Etranger en de fragmenten van andere boeken. Het is alsof er een andere toon in doorbreekt, alsof de schrijver telkens struikelt tegen iets dat hij moet ontdekken, of hij geleidelijk tot klaarheid komt. L'Etranger was blijkbaar de neerslag van een opklaringsproces. Inderdaad vormt dit boek de schakel tussen het vroegere werk van Camus en het latere. Tijdens het schrijven van L'Etranger ging Camus zien dat er een kloof gaapte tussen de mens en de wereld. Dat het leven zinloos was en belachelijk hadden ook de personages uit Caligula en Le Malentendu al gemerkt. Maar zij stonden nog in het leven, zij rebelleerden ertegen. De vreemdeling is de man die er niet bij hoort, die ziet dat hij er niet geleefd heeft, erger, dat hij er ook niet leven kan. En met L'Etranger is Camus degene die naar het andere kamp verhuist: L'Etranger neemt afscheid van de mensen, Camus is van een aanwezige een afwezige geworden. L'Etranger is het eerste roerloze boek van Camus. Meursault reageert niet langer op de anderen. Voortaan zullen de Camuspersonages die de schrijver vertegenwoordigen onbereikbaar zijn, alleen moreel aanwezig in wat ze doen, voortaan hebben ze een gedeelte van zichzelf elders ondergebracht. Het is alsof dokter Rieux, Tarrou, en zelfs pater Paneloux in een aquarium zitten, van waaruit ze onbeweeglijk de anderen en hun emoties beschouwen. Zij bestrijden het kwaad, maar zijn niet present genoeg om te haten. Een zin geschreven door de jonge Camus: ‘il n'est pas de destin qui ne se surmonte par le mépris’ wordt ondenkbaar in de omgeving van dokter Rieux. Diens psychisch centrum is door een laag watten omhuld. Caligula schreeuwt nog zelf; in La Peste zijn het de anderen die schreeuwen.
Deze afwezigheid van Camus was een vorm van zelfvervreemding. Hij werd ontrouw aan één van de grondtrekken van zijn wezen: zijn natuur eiste van hem dat hij volledig aanwezig was bij zijn ervaringen. Toch verving Camus het totaal reageren door het ethisch reageren. Daarmee sneed hij zichzelf de weg naar de grootheid af. Dit is des te onbegrijpelijker omdat Camus precies gezien had wat de personages van Dostojewski hun levensechtheid gaf. Van Kirilow schrijft hij: ‘van de supermens heeft deze de logica en het idée fixe, van de mens het hele register’. Het complete register van de mens, dat is juist wat in het latere werk van Camus ontbreekt. Voor zijn lezers is dat des te treuriger omdat Camus de echte schrijver in zich had: de man die het leven van zijn zwijgzaamheid weet te ontdoen, die aanvoelt wat dringend beschreven, d.w.z. ontraadseld moet worden. Oppervlakkig gezegd is Camus een van de auteurs bij wie de ‘bons sentiments’ de ‘bonne littérature’ in de weg zaten. Bekijkt men het wat individueler dan kan men zeggen dat Camus een van zijn polen had afgezworen. In zijn jeugdwerk waren er twee: ‘la beauté’ en ‘les humiliés’. Maar helaas: de schoonheid is ondraaglijk omdat ze niet eeuwig is, omdat men haar slechts een kort moment kan beleven. Voor Camus bestonden dus voortaan nog slechts de vernederden. Emotie werd gereduceerd tot meeleven. Gevoel bestond alleen nog | |
[pagina 4]
| |
maar ten bate van anderen. En dat gevoel was dan nog van het soort dat rechtstreeks in daden gekanaliseerd wordt: zelfs tot verontwaardiging zijn Camus' ‘hommes de bonne volonté’ niet meer in staat. Zij kunnen de schepping alleen nog maar afwijzen door nood te lenigen. Camus werd deze paradoxale figuur: een révolté zonder heftigheid.
Camus is jong gestorven, toen hij zes en veertig was. Als kunstenaar was hij echter al oud geworden, omdat zijn leeftijd hem belette uit zijn bronnen te putten. Het probleem van Camus vertoont overeenstemming met de crisis die Rimbaud doormaakte, die na een paar demonische uitbarstingen het gevoel had te zijn leeggeschud. Zijn vorm van genialiteit kon niet langer steunen op zijn jeugd. Consekwent als hij was zweeg hij dus verder. Camus is een andere weg ingeslagen. Hij verkoos het verder te gaan als alleen maar goed schrijver. Rimbaud werd letterlijk de afwezige, Camus alleen maar innerlijk. Zijn schrijverstemperament viel samen met zijn adolescentie-temperament: brûler, dat was zijn waarheid. De oudste werken van Camus, Caligula, Noces zijn zo overtuigend omdat men er iemand ontmoet die bereid is zichzelf totaal uit te leveren, door te dringen tot de kern: moi-même, c'est-à-dire cette extrême émotion qui me délivre du décor. Het is de behoefte op te gaan in het vuur die van Caligula een staalhard stuk maakt met de ongenadige contouren die de dingen krijgen in een zonnig land. Bij Caligula is protesteren tegen het absurde een hartstocht, in La Peste is het een vermoeid gebaar van een helpende hand geworden. Het latere werk van Camus is rimpelloos; Caligula en Noces zijn de geschriften waarin de werkelijkheid nog gaat bewegen. Etre pur, c'est retrouver cette patrie de l'âme où devient sensible la parenté du monde, où les coups du sang rejoignent les pulsations du soleil de deux heures. Caligula is degene die de mateloosheid in de matiging wil introduceren; Rieux en de zijnen hebben slechts behoefte te getuigen ‘in de stilte, de vlam en de onbeweeglijkheid’. De brand in de woestijn is de kaarsvlam in de kathedraal geworden. In de latere boeken van Camus staat alleen de stylistische draad nog maar strak gespannen. Zij hebben nog wel het vocabulaire van het vuur, maar niet meer het verterende. De schrijver Camus werd niet straffeloos volwassen. J.E. Kool-Smit |
|