Hollands Weekblad. Jaargang 4
(1962-1963)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
Hollands weekblad tijdschrift voor literatuur en politiek vierde jaargang · nummer 171 · 12 september 1962Pleidooi voor populariseringNaast de spreektaal kent het Nederlands een tweetal verschijningsvormen van de schrijftaal. In de eerste plaats is er het gewone geschreven Nederlands waarvan de meesten onzer zich bedienen; daarnaast is er een wetenschappelijke vorm, die voor de meeste Nederlanders zonder speciale scholing of intensieve oefening niet of nauwelijks toegankelijk is. De eenvoudige constatering bijvoorbeeld dat economische politiek niet altijd gepaard gaat met dwang wordt door een vooraanstaand econoom omschreven als volgt: ‘Het is niet gemotiveerd aan te nemen, dat de economische politiek altijd tegen de wil der overige subjecten ingaat’... enzovoorts. Daarop volgt dan een verwijzing naar een voetnoot, luidende: ‘hierover een echter niet zeer bevredigende beschouwing van...’ gevolgd door de naam van een onbekend buitenlands auteur. Interessant is ook de variant die begint met: ‘Naar ik elders heb uiteengezet’ of ‘eerder heb ik in dit tijdschrift aangetoond’, met als voetnoot de uitgebreide vermelding van een ander artikel van dezelfde auteur. Dit is zuiver ijdelheid. In een onlangs verschenen boek, getiteld ‘Economische aspecten van de ontwikkeling der kernenergie’ presteert de auteur, een zekere Dr. de Boer, het in de literatuurlijst maar liefst twintig maal naar zichzelf te verwijzen op een totaal van 89 referenties. Dit zijn trucjes, die mij niet imponeren; in dit speciale geval heb ik kunnen constateren, dat twaalf van de twintig aangehaalde publicaties slechts weinig met de tekst van het boek uitstaande hebben en dat een aangehaald boekwerkje verouderd, uitverkocht en nooit herdrukt blijkt te zijn. Ik heb geen bezwaar tegen het vaak wat moeizaam exact formuleren en het citeren van andere auteurs; dat kan in het kader van een wetenschappelijke studie vaak verantwoord en zelfs noodzakelijk zijn. Maar het is tegenwoordig mode om overbodige aanhalingen toe te voegen, waarschijnlijk omdat de auteur meent, dat zijn geschrift daardoor cachet krijgt. Dit is uiteraard slechts één facet van de zaak: goede vulgarisatie is niet hetzelfde als het weglaten van gewichtigdoenerijen. | |
[pagina 2]
| |
Er zijn echter auteurs, die een overigens leesbaar geschrift door verfraaiingen en verwijzingen voor een groter ontwikkeld publiek ontoegankelijk maken om interessant te doen. Zij bewijzen daarmee niemand een dienst; ik meen zelfs, dat een aantal publicaties door overmatige verfraaiing een kans missen, doordat de auteur zijn lezerskring ten onrechte inkrimpt. Daarom is het zo jammer, dat de critiek vaak dit soort geschriften accepteert, terwijl tegen populaire boeken en artikelen vaak bezwaar gemaakt wordt, waarbij dan begrippen als ‘wetenschappelijk verantwoord’ en ‘exact’ in het geding komen.
In de natuurwetenschap is de vulgarisatie al sinds jaren een onderwerp van discussie. De natuurwetenschap heeft een langere en intensievere historie achter de rug dan de economie. Toen zich in de eerste helft van deze eeuw een revolutie voltrok door de opkomst van de golfmechanica, de atoomphysica en de relativiteitstheorie was het zelfs voor de beoefenaren van de wetenschap moeilijk om bij te blijven en, vooral, om de konsekwenties van deze ontwikkeling te doorzien. Er waren goede populariserende schrijvers, die zich of wel voornamelijk beperkten tot de zuivere vulgarisatie (Jeans) of wel op een voor velen begrijpelijke wijze ook de vakgenoot iets nieuws wist te vertellen (Whitehead). Daarnaast echter ontstond een kwasiwetenschappelijke kwakzalverij, die zich uitte in allerlei populaire geschriften; vooral de relativiteitstheorie en de filosofische konsekwenties daarvan vormden een dankbaar onderwerp voor schrijvers, die de nieuwe theorieën niet helemaal hadden begrepen. Terecht werd critiek geoefend op deze schrijverij. Men gooit echter vaak het kind met het badwater weg en daarom bestaat er nog steeds een snobistische afkeer van populariserende geschriften over natuurwetenschappelijke onderwerpen, die lang niet altijd gerechtvaardigd is. De economie maakt momenteel een soortgelijke periode door als de natuurwetenschap in de twintiger jaren. De grootse ontwikkeling sinds Keynes heeft zich nog niet gestabiliseerd en is nauwelijks tot buiten de kring van beoefenaars van de economie doorgedrongen. Wij zijn gewend aan kernreactoren en raketten, niet aan multipliers en marginal propensity to consume. Ook hier betreft het een moeilijke maar belangrijke ontwikkeling. Daarom is ook hier popularisering èn gevaarlijk èn onderhevig aan critiek èn toch ook zo broodnodig. De Amerikaanse journalist Heilbronner schreef een voortreffelijke populaire geschiedenis van de economie, die uitloopt in een heldere schets van de huidige stand van deze wetenschap. Dat hij daarin wel eens luchtigjes aan het vereenvoudigen slaat moge voor sommige economen aanleiding zijn tot critiek, voor mij doet het weinig of niets af aan de waarde van zijn bijdrage tot het populariseren van de moderne economie. In Nederland is Prof. Pen een bekend voorbeeld van een auteur die op wetenschappelijk verantwoorde wijze de moderne economie weet te populariseren. Het is een bekend feit, dat de schrijver van boeken op economisch gebied over het algemeen slechts een kleine kring van lezers bereikt, omdat de belangstelling hiervoor zich voornamelijk beperkt tot vakgenoten. Wat dat laatste betreft nu is Pen een uitzondering op de regel; wanneer men als econoom al in het carmiggeltse stadium is van het bundelen van kranten- en tijdschriftenartikelen dan kan men er zeker van zijn, dat de omvang van de lezerskring dit toelaat. Dit is verheugend omdat prof. Pen door zijn publikaties werkelijk belangstelling weet te wekken voor de hedendaagse economie. Vooral dat hedendaagse is hier van belang; de klassieke economie laat zich veel makkelijker populariseren en is dan ook oorzaak van geweldige misverstanden. Naarmate namelijk de economie zich meer gaat ontwikkelen tot een exacte wetenschap en daardoor de beoefenaar in sterkere mate in staat stelt met feiten op tafel te komen, wordt het aantal wiskundige formules in de wetenschappelijke lectuur op dit gebied groter en de begrijpelijkheid zelfs voor de ontwikkelde leek kleiner. Wanneer men er in zou slagen een brede bovenlaag van de bevolking voor de hedendaagse economie te interesseren zou het effect zonder twijfel verrassend zijn. In de eerste plaats merkt men dan, dat de economie geen verouderde bespiegelende wetenschap is die tracht kwantitatieve zaken op kwalitatieve wijze te benaderen. Zo kan zelfs | |
[pagina 3]
| |
een ingenieur zich permitteren belangstelling te hebben voor de economie zonder dat hij culturele belangstelling behoeft te veinzen. Veel aardiger nog is het effect met betrekking tot de politieke ideeën van de lezers. Het laissez-faire, dat in gymnasiale en studentikoze discussies nog steeds een belangrijke rol speelt, geraakt op de achtergrond, ook al dringt het nog wel eens door in sommige wetenschappelijke of kwasi wetenschappelijke geschriftenGa naar voetnoot1). Waar bestaan er nog zoveel misverstanden als op dit gebied! Toen Prof. Zijlstra enige jaren geleden als zijn mening te kennen gaf, dat socialisme en liberalisme langzaam maar zeker naar elkaar toegroeien, kwam dat als een nieuwtje in de krant. Als men er echter in slaagt op de wijze van Heilbronner en Pen de moderne economische wetenschap tot de belangstellende leek te brengen, zal men in brede kring begrijpen wat hiermee werd bedoeld. Deze groei is o.a. een gevolg van het feit, dat de economische wetenschap in toenemende mate in staat is sommige politieke twistpunten af te vlakken of tot redelijker proporties terug te brengen. Dat wil echter niet zeggen, dat de twistpunten verdwijnen. Men vindt dan ook de aanhangers van Keynes zowel onder de socialisten en liberalen als onder de aanhangers van de confessionele partijen. Dit is minder tegenstrijdig dan het lijkt: het door Zijlstra gesignaleerde groeiproces betreft in werkelijkheid alleen de opinie over wat de economie de politicus aan werkzame middelen te bieden heeft om een bepaald doel te bereiken. Over de mate waarin men van dit arsenaal van hulpmiddelen gebruik dient te maken en over de vraag welk doel men wenst te bereiken lopen de meningen nog steeds uiteen. Want de econoom is weliswaar degeen, die de economisch-politieke mogelijkheden aanreikt en het nodige onderzoek verricht om correlaties en causaliteiten in het economisch leven te ontdekken en te bestuderen, de politieke keuze ligt in een geheel ander vlak. Het belang van een economische orientatie voor een verantwoorde politieke keuze ligt in de noodzaak de mogelijkheid en de haalbaarheid van politieke plannen en doelstellingen te beoordelen. Zo is het mogelijk dat, hoewel de eerder aangehaalde Britse econoom Keynes liberaal was, ook de socialisten hem dankbaar zijn voor de verhelderende theorieën met betrekking tot bijvoorbeeld de oorzaak - en de bestrijdingsmogelijkheden niet te vergeten - van de werkeloosheid. Maar zoals de economie een wetenschap is van middelen en mogelijkheden, zo is de politiek een zaak van doelstellingen. Hoe die doelstellingen te bereiken dient ons echter de moderne economie te leren en niet de klassieke. Wanneer wij het geheel nog eens overzien dan komen wij tot het volgende beeld. In natuurwetenschap en economie ontmoeten wij een critische instelling ten opzichte van de populaire schrijver, soms gerechtvaardigd wanneer het om onwetenschappelijke fantasieën gaat. Voor wat de natuurwetenschap betreft is het gevaar niet zo groot; binnen het vak heerst echter een soort vaksnobisme dat het populariseren min of meer principieel afwijst, doch de schade die populaire atoomtheorie en hoebouw-ik-mijn-eigen-raket-verhalen kunnen aanrichten is beperkt. De economie echter betreft ons allen, ons wel en wee, onze welvaart. Misverstanden kunnen zelfs onze politieke keuze beinvloeden, voorzover die keuze niet bij voorbaat door vader, moeder, pastoor of dominee is verricht. Hier is een goede voorlichting van het grootste belang. Wanneer een bepaalde politieke groepering een bepaalde economische politiek propageert, dan dient althans een intellectuele bovenlaag te kunnen beoordelen of onze hedendaagse kennis van het economisch gebeuren ons werkelijk in staat stelt op de voorgestelde weg iets te bereiken. Dan dus geen uit het verband gerukt verhaal over elkaar snijdende vraagen aanbodcurven, maar werkelijk begrip naast enig vertrouwen in de deskundigen. Daartoe kan men niet aan ieder een economische opleiding geven. Daartoe kan echter wel bijdragen een verantwoorde popularisering van de wetenschap, hoe de voetnoters en de aanhalers daar ook hun (eigen-) wijze hoofd over schudden. A.A. de Boer |
|