mijn grijze gleufhoed over mijn loden overjas naar mijn glimmende schoenen. Hij knikte goedkeurend, - iets te nadrukkelijk. Het was een donkere namiddag zonder regen. Hoewel mijn eerste aanvechting was gewoon naar huis te gaan stelde ik hem voor iets te gaan drinken bij Américain. Een marginale figuur als hij, iemand die zich boven de normen stelde waaraan ík me tot mijn genoegen heb aangepast, zo'n man is een gesprek waard. Niet om te intiem te worden natuurlijk, een kennis als hij kon ik me niet veroorloven.
Hij bestelde whisky en vroeg naar mijn werk, zo achteloos dat ik begreep dat zelfs het huichelen van beleefdheidsfrasen hem slecht afging. Dat hij er niettemin een poging toe deed leek mij een vernedering. Zelf bekende hij, ironisch, het wapenkapitaal te dienen. ‘Ik ben ziek’, zei hij. ‘Jij begrijpt er niets van. Het hoeft ook niet. Je betaalt mijn drinken, dat is genoeg’. Na zijn eerste glas ontspande hij zich en ging gemakkelijker zitten. Hij rolde een sigaret, mij aankijkend alsof hij me nu pas in het oog kreeg.
‘Ik ben een vreemd mannetje voor je, is het niet? Ik ben dicht bij de streep, de witte streep die het bewuste handelen scheidt van de chaos van de reflexen en impulsen. Mooi gezegd heb ik dat. Ik experimenteer met mezelf. Ik probeer hoever ik kan gaan, misschien uit wellust. Heb je enig benul van wellust? Ik loop wel eens op straat, dan is er muziek in de lucht. Die hersengelei in mijn hoofd trilt bij iedere stap. Mijn gedachten ontvallen mij als nauwelijks geliefde familieleden, het gaat bijna ongemerkt. Jij bent zeker gek op je familie? Bij iedere verjaardag is de hele troep zeker present, met een cadeautje? Jij hebt een gezicht of je in veevoer doet, weet je dat? Op de bres voor onze zuivelbelangen. Zonder gedachten ontstaat er een vacuüm in je hoofd. Op mijn netvlies ontvang ik zo maar losse beelden. Auto's, reclamezuilen, gevels, mensen. Maar er is geen samenhang meer. Het automatische commentaar van vroeger op deze beelden blijft achterwege, ze dwingen me niet meer tot een keus. Dan ben ik vrij’.
Hij sprak zacht maar duidelijk. De mensen aan de tafeltjes om ons heen konden hem niet horen, als hem dat wat kon schelen. Bekenden zag ik niet. Hij zag er ontspannen, bijna tevreden uit.
‘Droom je wel eens?’ vroeg hij. ‘Ik heb een repeterende droom. Het kostte me veel tijd voor ik me hem helemaal kon herinneren als ik wakker was geworden. Zo'n droom is natuurlijk niet gebeurde werkelijkheid met een klein beetje of heel veel waarheid. Ik had moeite mijn eigen
aandeel erin te vergelijken met de werkelijkheid van zoveel jaar geleden. Het lukte gedeeltelijk. Geloof me, de psychiaters zitten om me te springen. Wil je het horen? Het gaat ongeveer zo: ik kijk in een andere wereld, een door fel licht overstraald landschap. Ik voel opeens dat ik alles al eens beleefd heb, concreter - in een droom heb ik geen vat op wat ik zie en meemaak. In het begin ligt de werkelijkheid, als ik het zo noemen mag, als een oliefilm op een watervlak, zoiets als een vochtige spiegel. Dan breek ik er door heen. Zo is het natuurlijk niet maar zo lijkt het. Er zijn huizen aan een brede asfaltweg onder een fel brandende zon, een echte tropenzon. Mensen marcheren in dichte kolonnes, heel snel, zoals je dat wel eens ziet in oude films, alsof ze bezield zijn door één gedachte, welke weet ik niet, langs de huizen. Een gele stroeve tram komt aan de dunne electriciteitskabel de kolonne achterna. Rode letters kronkelen over de wagons: We Want Freedom. De tram staat stil en er wordt geschoten. Het is grappig om te zien. Als onzichtbare vingers grabbelen de kogels hun prooi uit de menigte, die in paniek uiteen stuift. De doden blijven achter, of ze bevroren zijn in de zon. Er staan flamboyants met bloemen en bloed in hun kruinen. Een jeep rijdt tot vlak achter de stilstaande tram, drie soldaten springen er uit, bruine kerels met tulbanden en baarden. Uit de voorste tramwagen komt een verschrikt, oud bruin mannetje. Zijn armen zwaaien onbeheerst in de lucht, zijn mond gaat open en dicht, zijn hoofd wiebelt op een dun nekje. De soldaten doen alsof ze hem niet zien. Achteruit lopend steekt die oude de weg over. Achter de huizen ontploft een granaat en er klinken weer schoten. Het mannetje valt voorover, zijn armen wijzen mee met de rechte rails. Ik zit in een van die huizen. De geweerkolf schokt in mijn schouder, de knallen slaan open in mijn hoofd