werkjes, reisgidsen van grote omslachtigheid, V.V.V.-Volders met mooie, aanbevolen routes, schilderachtige plekjes en aanzienlijke vergezichten.
Hoe dit zij, ik leefde op mijn Amsterdamse mansarde, en voelde me bedroefd en goed. Op zekere dag belden twee heren aan; in mijn herinnering zie ik ze voor me met kleine maskers op, maar dit moet wel de romantisering van een ver verleden zijn - het komt mij onaannemelijk voor dat deze beide hooggeklommen politici, van wie de uitspraken dagelijks door de Nieuwsdienst werden geciteerd, zich op dergelijke wijze zullen hebben blootgegeven.
Natuurlijk noem ik geen namen!! De zaak is nog niet verjaard, en zo ik doorsloeg zou de politie zonder pardon in het buitenhuis van wie ik nu maar veiligheidshalve Gruwelboer en Gluis zal dopen de Nachtwacht uit de bomvrije kelder kunnen halen, het Centraal Station ontruimen en het Rijksmuseum in ere herstellen. Ik heb mijn geld gehad, en zal zwijgen; dat ik mijn methode openbaar maak is een kwestie van historisch belang, maar het noemen van namen heeft daarbij geen functie.
Hun verzoek was dan kort en goed of ik, als oud-insider zeer wel op de hoogte met de interne museale organisatie, de Nachtwacht voor ze wilde stelen. Een beloning werd afgesproken; onkosten tot een bepaald bedrag declarabel; ik kreeg voorschot, en toog aan het werk. Ik begon ermee, drijvende op mijn geroutineerd talent, een flonkerende dichtbundel te schrijven, en deze onder de naam van de toenmalige museumdirecteur in te zenden naar O.K. en W. Dadelijk kwam er een reisbeurs los. De man zal zeker verbaasd hebben opgekeken maar, zoals ik verwacht had, hij voelde er weinig voor zich dat buitenkansje te laten ontglippen, inde de chèque en vertrok overhaast naar verre landen, hopende dat de ambtenaren hun vergissing eerst zouden inzien als hij hoog en breed en onbereikbaar in het oerwoud zat. Maar de ambtenaren ontdekten natuurlijk niets, want er was geen vergissing.
Nauwelijks zat hij op de boot, of ik begon hals over kop aan de documenten. Nu moet ik U even in een terzijde verzekeren dat men een misdaad altijd alleen moet begaan en voorbereiden; dit zijn ongeschreven wetten; medeplichtigen hebben is funest; er wordt maar doorgeslagen, haat en jalouzie zijn niet van de lucht, en zeker als men een Italiaan in dienst neemst steelt hij nog even een ring, geeft die aan zijn liefje, waardoor de andere bende en de politie op het spoor komen. Werk altijd alleen; zo blijft het risico tot een minimum beperkt.
Dus - ik maakte de documenten wel degelijk zonder hulp. Allereerst ging ik daartoe in dienst bij het Nationaal Museum voor Oude Cartografie. Als iedereen weg was sloot ik me in mijn werkkamer op, tot in het holst van de nacht. Met een bleekmiddel ontdeed ik een aantal zeventiende, achttiende en negentiende eeuwse kaarten van hun grillige werelddelen, tot ik prachtige blanco vellen authentiek oud papier overhield. Hierop schreef ik met verdunde sepia verscheidene notariële acten, die tezamen een erflaters-overzicht gaven van een geslacht, dat ik uit liet monden in Gijsjan Klaver, een bekende van mij. Er bleek zonneklaar uit, dat de Nachtwacht in 1681 vanuit de Doelenzaal op de Kloveniersburgwal was verkocht aan Dirc Claverius, een erudiet en kunstminnend lakenkoopman, die hem naliet aan zijn neef Walter Claverius in 1704, enzovoorts, enzovoorts. Las men deze stukken, waarin nergens bleek dat de Nachtwacht het familiebezit ooit had verlaten, dan was het duidelijk dat het Rijksmuseum niet de minste rechten op het doek kon laten gelden.
Toch stelde ik me hiermee nog niet tevreden. Ik meldde me als zetter bij een groot landelijk blad. Op stille ogenblikken zette ik lange, sensationele stukken met vierkoloms-zestigpunts-koppen; de primeur gunde ik mijn lijfblad: Nachtwacht onrechtmatig bezit van Rijksmuseum! Exclusief voor onze bladen - werkelijke eigenaar begint proces tegen de Staat. Nationaal Kunstbezit verloren voor ons land?
Enzovoorts. Ik schreef veel van die stukken, zette ze in de opmaak en letter van een achttal Nederlandse en vier buitenlandse kranten, en trok van elk twee exemplaren. In al deze bladen vervolgde ik nu de berichtgeving over het proces, fingeerde zittingen, interviewde juristen en gulzige familieleden van Klaver die op de centen aasden, en bracht tenslotte in grote opmaak de uitspraak over veertien dagen: Nachtwacht dient aan familie te worden teruggegeven. Hoger Beroep. Cassatie bij de Hoge Raad. Boem! Familie krijgt Nachtwacht.
Eenmaal heeft er gevaar gedreigd, dat al mijn werk voor niets zou zijn geweest: door een griepaanval had ik vergeten, het slinkse zetsel van een bepaald artikel te vernietigen; het kwam in de vorm, en toen de eerste proefpagina's werden getrokken zag ik tot mijn ontzettende schrik dat een vier kolommen groot vraaggesprek met Johanna Klaver was opgenomen, waarin ze uiteenzette wat de familie met de Nacht-