although he is called a free man. And his employer cares little if he sickens or dies, once he is working, because when he sickens or dies his employer will simply ask for another’. (Basil Davidson in Angola, a symposium, 1962).
Toen men in de wereld slavernij als in strijd met de menselijkheid begon te beschouwen en de slavenexport zelfs werd verboden, toen konden de plantagehouders in Angola hun eigen slavenvoorraad op peil houden, en zij wreven zich de handen. In 1858 besloot Lissabon twintig jaar later de slavernij op te heffen. In 1878 echter mochten de eigenaars nóg twee jaar hun slaven behouden. Ook daarna waren ze niet vrij, want vanaf 1899 bestond voor alle negers de verplichting tot arbeid: aan wegen of ontginningen - of voor particulieren op de plantages. De hoofden moesten zorgdragen voor de vereiste werkkrachten, anders zocht de politie de nodige mensen wel bijeen. Officieel bestond de slavernij dus niet meer. Niettemin beschikt het Portugese gouvernement over zijn zwarte onderdanen naar willekeur, betaalt ze voor hun verplichte diensten wat het kwijt wil zijn en bekommert zich heel weinig om de gronden van de contractarbeiders die, door de gedwongen arbeid elders, niet bebouwd kunnen worden, en evenmin om het lot van de gezinsleden. In 1954 verklaarde een ambtenaar in Luanda aan Basil Davidson dat er nooit minder dan 379.000 contractarbeiders werkzaam waren - bijna 10% van de gehele negerbevolking van Angola, kinderen en ouden van dagen meegerekend. De contractslaaf houdt de economie (als we het zo mogen noemen) van Angola gaande, zonder c.a.o., zonder vakbonden, zonder stakingsrecht, zonder instituut dat de rechten van de burgers en dus ook van de negers beschermt. Vóór de opstand vluchtte reeds 5-10% van de Angolezen naar de aangrenzende gebieden. Angola: een land waar de neger aan de winkeleigenaren en diens prijzen voor noodzakelijke levensbehoeften is overgeleverd, waar de kindersterfte aanzienlijk is en één arts is op drie priesters, dat 97 tot 99% analfabeten bezit (van de Portugezen is overigens 23% analfabeet),
waar nauwelijks 1% van de bevolking als assimilado (die o.a. vloeiend Portugees moet kunnen spreken en Rooms-Katholiek moet zijn) enige burgerrechten heeft verkregen en waar ieder vergrijp van de neger lijfstraffen tot gevolg heeft. De nalatige huisbediende, de arbeider, het dorpshoofd, allen maken zij op geregelde tijden kennis met de palmatorio, een soort pingpongbat met kleine gaatjes aan een stok, waarmee slagen op de handen worden gegeven. Ieder ‘chefe de poste’, de bestuursambtenaar, bezit zo'n ding, tot meerdere glorie van Montessori. De palmatorio maakt moeilijke zaken eenvoudig en brengt het recht terug tot voor iedere blanke begrijpelijke proporties: ten slotte zijn rechters duur, zelfs in een kolonie.
De Liga Africana was de eerste politieke organisatie waarin Angolezen zich verenigden. In 1929 werden twee politieke en nationalistische semi-legale organisaties opgericht. Eerst na de tweede wereldoorlog begon de eigenlijke politieke bewustwording, sinds 1950 bemoeilijkt door grotere activiteiten van de geheime politie en de censuur.
De Movimento Popular de Libertaçao de Angola (M.P.L.A.), in 1956 opgericht, werd een beweging die vooral in de steden zijn aanhangers heeft, ook onder mulatten. De leiders zijn overwegend katholiek, men spreekt Portugees. Aanvankelijk was het hoofdkwartier in Conakry gevestigd, maar sinds 1961 is dat in Leopoldstad. Voorzitter is Mário de Andrade; Viriato Cruz, de secretaris, reisde de wereld af om steun te verwerven voor de M.P.L.A., die in Angola snel aan prestige won en illegale scholen stichtte. Op 29 maart 1959 arresteerde de regering vele honderden personen, onder wie leiders van de M.P.L.A. Kort hierna begonnen de Portugezen zich militair te versterken. Op 13 juni 1960 vroeg de M.P.L.A. de Portugese regering om een wederzijdse regeling van belangrijke koloniale vraagstukken. In antwoord hierop vonden er in verscheidenen steden arrestaties plaats en er vielen doden. Een paar maanden later werden 28 nationalisten in de gevangenis van Luanda doodgeschoten. Op 4 februari 1961 deden M.P.L.A.-leden een aanval op het radiostation en de gevangenis in Luanda. De Portugezen sloegen terug en zouden 3000 Afrikanen hebben gedood.
Een tweede belangrijke groepering is de Uniao das Populacaos de Angola (U.P.A.), opgericht in Leopoldstad, en vooral onder de landbouwende bevolking in Noord-Angola populair. Men spreekt Afrikaanse talen, de leiders zijn negers en overwegend protestant en hebben hun opleiding niet aan Portugezen, maar aan Engelse en Amerikaanse zendelingen te danken. De U.P.A. zegt 40.000 leden te hebben en bezit een voorlichtingsbureau in New York. Roberto Holden is voorzitter, een persoonlijke vriend van mevrouw Roosevelt. Hij werd op 25 april 1961 door president Kennedy ontvangen.