‘De aanbidding van het gouden kalf’ (Of: ‘Gezicht op Haarlem’?, mijn geheugen van arme oude man laat mij hier in de steek) zouden willen stelen, maar in geen geval de Rembrandt, zetten wij het tweede gedeelte van ons plan in werking.
Ik had erop gestaan dat het geheel en al een misdaad in het teken der creativiteit zou zijn. Wij presten langs de slinkse wegen van invloedrijke relaties de directie tot het organiseren van de befaamde primitievenexpositie. De vernissage werd vastgesteld en zou een ware feestdag worden. Natuurlijk werden de vlaggen besteld bij de firma van Gruwelboer en Gluis, die, ça va sans dire, ne désiraient mieux.
Inderdaad, hoe eenvoudig was dit alles! Toen Gruwelboer en Gluis, verkleed als hun eigen employés, bij het museum arriveerden, stond Klaas in de portiersloge, en Gijs en ik hadden de Nachtwachtdienst. Ze stapten uit de grote vrachtwagen, laadden elk een vlag en vlaggestok op de schouder, en droegen die naar binnen. Toen terug naar de auto, weer twee vlaggen, het museum in, afleveren, etc., etc. Na korte tijd kenden alle integere suppoosten deze beide vrolijke vlaggensjouwers, die overal een vriendelijk woord hadden, zich minzaam onderhielden kortom de beste maats waren. Alles ging zoals het moest.
Toen Gluis weer met een nieuwe last van de auto het museum inging riep Gruwelboer, zeer luid zodat allen het hoorden: ‘Heeeee, je hebt de verkeerde vlag! Die is voor Broederbleij en Evenspoor! Maar Gluis schokschouderde, keek om, maakt het komische teken (vinger op voorhoofd) van: jij bent gek, en verdween in de zalen.
Gijs en ik wachtten hem. Wij hadden, twee minuut veertig voor deze dialoog, de buitenlandse bezoekers (Nederlanders waren er somehow niet) uit de zaal verdreven, zeggende: it must be kliend! it must bie restoretid! Hop! Hop!, en, toen iedereen weg was het grote doek (niet zonder moeite; voor niets gaat de zon op) uit de lijst gesneden.
Toen trad een door mij voorziene en wel wat gevreesde factor op: de hoofdsuppoost Klaver kwam binnen, wees op de lege lijst en het op de grond liggende doek, en vroeg wat dit betekende. Wat? zeiden wij natuurlijk. Toen hij, weer wijzend, dát had gezegd, sprak ik hem toe. (Men moet namelijk weten, dat een misdaad nooit met zes personen moet worden gedaan. Ik had hem kunnen inwijden, omkopen, wat al niet, maar dan was het niet goedgegaan).
Beste Klaver, zei ik, ben je wel helemaal in orde? Ben je niet in de war? Is de verantwoordelijkheid je niet iets, a tiny little bit, te machtig geworden? Kijk mij eens aan! (Ik had nu snel een hoge hoed opgezet). Wat heb ik op, Klaver? Ja hoor, hij zei: een hoge hoed. Klaver, Klaver, zeurde ik. Je weet best dat ik net als Gijs hier een suppoostenpet - enzovoorts, tot Klaver werkelijk dacht dat hij hallucineerde en naar de administratie ging om verlof te vragen. Daar kwam Gluis al.
Snel de copie van de Nachtwacht van de vlaggestok gewikkeld, in de lijst gezet, en de echte eromheen. Gluis weg. Overal roepend: Ja hoor, laat ik nu toch de verkeerde vlag hebben! Deze is voor Broederbleij en Evenspoor! Dat kost me twee keer lopen, maats! Iedereen lachen natuurlijk. Hop, de Nachtwacht in de wagen, een vlag op de schouder, enzovoorts.
De meesten van u zullen zich nog wel herinneren dat de ontdekking van de copie niet lang op zich liet wachten. Gruwelboer kan nu eenmaal niet schilderen, en vooral Banning Cocq zag er uit als een volstrekte imbeciel in een soort Biedermeiercostuum. Maar de vrachtauto was weg, en de Nachtwacht hing al hoog en breed bij de particuliere verzamelaar met wie wij een afspraak hadden gemaakt. Het geld op een Zwitserse bank; Gijs en ik hebben heel wat verhoren moeten ondergaan van de recherche, maar who cares? Na nog een klein jaar, alle argwaan de kop indrukkend, in een afgelegen achterzaal te hebben gesuppoosd, namen wij ontslag, ontmoetten Gluis en Gruwelboer, en namen in Zwitserland ons geld op. Dat werd een mooi leventje, heren, dat werd een best leventje!
Het enige waarover ik mij in deze kwestie - (die nu dus ontraadseld is; ik ben een oud man; de dokters zeggen dat ik nog lang te leven heb, maar daaraan geloof ik niet; vorige week nog is hier in huis een vent gestorven die zich voor Napoleon hield, en jonger was dan ik) - het enige waar ik mij soms over verbaas is: waarom heeft Klaas nooit zijn deel opgeëist? Is hij nog portier van het museum? Maar waarom?
Er zijn, Polonius, meer dingen tussen hemel en aarde dan enzovoorts. Dat is allemaal goed en wel. Maar daarmee valt Klaas' houding niet te verklaren. Ik vraag mij af: heeft dat bladgoud, terwijl hij toch zei dat het waardeloos was, hem zoveel opgeleverd dat hij zijn aandeel in de nieuwe winst niet meer nodig had? Dan heeft hij mij bedrogen, en staat hij in de schuld. Of was hij de particulier die ons het gevaarlijke werk liet doen? Achter welke schermen zat Klaas?
Klaastergoud. Klaastrofobie. Ik ben een oud en eenzaam man.