van hun doel; daar stond een rij politieagenten klaar Die keer zijn zij blijven staan. Een uur lang hebben zij freedom songs en psalmen gezongen, in de regen. Toen kregen de agenten er genoeg van. Zij begonnen de studenten terug te dringen en te slaan met gummiknuppels. Eerst bleven zij met hun gezicht naar de aanvallers toestaan, maar dat was niet vol te houden. Zo werden ze in de rug opgedreven, tot aan de poort van de campus.
Dat was voorlopig de laatste demonstratie. Er volgde een ‘court injunction’ waarbij aan alle studenten en stafleden verboden werd te protesteren, bijeenkomsten te houden, artikelen te schrijven. De president, uit angst dat het bestaan van het college in gevaar zou komen, heeft laten weten dat ieder die zich niet aan dit verbod hield, van het college zou worden verwijderd.
Dit vertelde de jongen in de auto, op weg naar Monterenny, met aan weerskanten beboste heuvels die vol slangen zitten. Hij maakte zijn verslag zo sober als hij kon. Dat was, zei hij, een reactie op zijn vader, een pathetische Duitse professor van een jaar of 55, zoon van hoge nazi's, zelf anti-nazi, ook in de Hitlertijd, in 1953 weggegaan uit Duitsland omdat hij, zei hij, voor zijn verzet tijdens de oorlog voor een militaire rechtbank van neo-nazi's dreigde te moeten komen. Hij was anti-Amerikaans, praatte tenminste met verachting over ‘dat volk dat in auto's verwekt wordt en in auto's verongelukt’, hij was ervan overtuigd dat de bestaanszekerheid van een professor of leraar in de rest van het land even klein is als in Alabama. Hij stond, met zijn rancunes, pathos, samenzweerdersmanieren en pedanterie, toch aan de goede kant. De studenten, die ik zag, waren op hem gesteld, en namen zijn gewichtigdoenerij op de koop toe. De rest van de familie was aardig, dat is tenslotte ook een criterium. Hij was moedig; hijzelf, zijn vrouw en twee zonen waren in een moeilijke situatie terechtgekomen door hun solidariteit met de studenten.
De studentenprotesten waren niet het enige dominerende gegeven in zijn huis, waar ik het grootste deel van de tijd geweest ben. Het andere was een zeventienjarig negermeisje uit Mississippi. Zij had in haar woonplaats meegedaan, met andere schoolkinderen, aan een ‘sit-in’, het gaan zitten in een wachtlokaal voor bussen dat blanken voor blanken hebben gereserveerd. Zij was de enige van de groep die in de gevangenis terechtkwam. Na een paar dagen werd zij vrijgelaten, maar toen bleek dat haar school - een negerschool - haar niet meer wilde toelaten, uit angst voor maatregelen tegen de school, tegen de leraren, voor haar invloed op de andere kinderen. Meer dan honderd medestudenten protesteerden hiertegen, biddend en zingend liepen zij door de stad, zij werden allemaal opgepakt en in de gevangenis gezet. Na een paar uur mochten zij terug naar hun ouders, behalve Hedy, het meisje, dat de aanleiding was. Zij werd, zonder proces of iets, naar een ‘reformatory school’ gestuurd, een tuchtschool waar zij met jonge delinquenten zes maanden heeft doorgebracht. Niemand slaagde er in om haar te bevrijden, tot Grosman, de Duitse professor, kwam, uit een andere staat, een buitenlander bovendien, met, zoals hij zelf zei, een grote mond, en hem lukte het om toestemming te krijgen haar met zich mee te nemen naar Monterenny, voor zes maanden, op erewoord, als haar ‘legal guardian’.
Zij deed het verslag zelf ook nog eens, op de grens van tranen, maar zij wilde er toch graag over praten omdat dat de beste manier leek om er overheen te komen. Haar zaak was in het nieuws gekomen. Zij was twee keer in New York geweest om studenten toe te spreken over haar belevenissen; zij had al veel verslaggevers te woord moeten staan. Grosman hielp haar om haar schoolachterstand zo snel mogelijk in te lopen. Zij liep in oranje kleren door het huis, giechelend met een veertienjarige vriendin, wijs in haar commentaren, soms ongelukkig rondkijkend, wat bedorven door het gewicht van de publiciteit die haar misère haar gegeven had, volwassen met onderbrekingen van kinderlijk plezier, soms half verliefd stoeiend met de oude Grosman, die steeds opsprong om haar door het raam na te kijken wanneer hij haar de deur uit hoorde gaan.
Grosman zorgde ervoor dat ik met een paar studenten kon praten die aan de demonstraties hadden meegedaan. Iedere keer begon hij zo'n gesprek in met een wat pompeuze introductie die in verlegenheid bracht en een belijdenis van zijn en hun geloof in gelijke rechten en vrijheden voor negers en blanken. Maar bij alle kritiek toch ook steeds het besef: hij is toch maar iemand die er met grote inzet wat aan doet, aan het bestrijden van een onrecht. Dan liet hij ons nadrukkelijk alleen, eerst in de donkere, van de hitte afgeschermde woonkamer, later in de avond op de ‘porch’, maar nooit voor lang: door onverwachte deuren kwam hij telkens even terug, om nog iets te zeggen of om iets te zoeken, zijn pijp of een vergeten document.
De vier studenten die ik die avond zag, en ook de drie van de volgende dag, waren inderdaad ‘wonderful kids’, zoals Grosman ze noemde, spontaan, slim de meesten, fel zonder fanatisme, niet puriteins, hartelijk, idealistisch zonder stemverheffing, halfzachtheid of hypocrisie. Zij waren vol van wat zij gedaan en doorstaan hadden, maar zonder opschepperij of relzucht. Zij vonden het vervelend te moeten wachten met nieuwe acties tot de ‘injunction’ zou zijn opgeheven, en te merken dat de strijdbaarheid bij sommige medestudenten aan het dalen was. Zij waren zich ervan bewust dat de demonstraties nog geen verandering hadden gebracht in de ongelijke behandeling, maar zij wisten ook dat zij tenminste een begin hadden gemaakt. ‘Monterenny never will be the same’, zei een van de meisjes, genietend van die zekerheid als van een beloning.
Aan het eind van de avond kwam er een nieuw, ongewoon element bij. Dat was de dronken mrs Benchley, een jonge mooie negerin, die bij de familie Grosman bescherming zocht. Zij had allerlei verwarde verhalen over mannen die haar lastig vielen, en één die haar zelfs met een taartenvork had proberen te vermoorden. Daar speelde nog een ander paniekgerucht doorheen: mrs Benchley zou, volgens Grosman, het plan gehad hebben zijn pupil die nacht te kidnappen en naar een bordeel in Nashville te brengen om haar tegen alle verdere narigheid te beschermen.
Rosenfeld, een jonge pianoprofessor met wit shirt en korte broek, die ook alle opwinding meemaakte, zei dat mrs Benchley's dronkenschap en haar sombere ogenblikken te maken hadden met een ‘witch-hunting’ op het college van een paar maanden geleden. Zij had in een commissie gezeten die moest onderzoeken of beschuldigingen van homosexualiteit (bij de studenten of bij de professoren, dat weet ik niet) waar waren, en nu was het zo duidelijk dat zij zichzelf aan het misdragen was. Daarom begrijpelijk dat zij telkens riep: ‘We should not judge anybody’.
Deze geschiedenis werd doorbroken, om een uur of elf, door een telefoon uit Jackson, Mississippi. Iedereen eerst bang dat het weer een slecht bericht voor Hedy zou zijn. Maar het was haar advocaat, die vertelde dat zij een prijs van 500 dollar gewonnen