kwam; Appels verbaasde blik duurde slechts een fractie van een seconde, en daarna trok hij onverdroten verder. Deze toevalstreffers nu, zullen velen van zijn aanhangers hem niet vergeven, en men vraagt zich af wat Vrijman met zijn filmpje heeft willen bewijzen: Appels kunstenaarschap (ondanks alles ...) of zijn eigen kunde een filmpje te maken.
Nu we eenmaal zover zijn, moeten we zien hoe we onze voorkeur-Appel kunnen redden uit het Vrijman-filmpje. Een zware, maar doenlijke opgave. We mogen om te beginnen niet vergeten, dat Vrijman dagenlang gefilmd heeft om enkele minuten Appel-inactie te krijgen. Het is dus niet denkbeeldig, dat er ook een stiller, bedachtzamer Appel is, die zijn zo spontaan opgezette schilderijen wel degelijk vervolmaakt zonder alles aan het toeval over te laten. Zelfs in deze vijf minuten Vrijman bleek af en toe plaats voor een weifeling, alvorens de strijd werd hervat. Verder pleit het tegen de theorie van het louter toeval, dat men zich niet licht vergist in een schilderij van Appel, van Lataster, of van Jorn. Elk heeft dus op z'n minst een eigen toeval op zijn hand. De door Appel tijdens het filmen gefabriceerde schilderijen, tentoongesteld in het Stedelijk, bleken bovendien geen van alle het peil van zijn normale productie te halen, en ook dat pleit voor zijn ‘verstild kunstenaarschap’: het filmkabaal rondom hem had hem kennelijk niet geinspireerd. Maar dit zijn nog maar allemaal bijzaken; de belangrijkste vraag is: als Appel op het doek afstormt en toeslaat, is er dan nog een kans dat de verf doet wat hij wil, terechtkomt op de plaatsen die zijn oog en geestesoog hadden uitverkoren voordat hij in de aanval ging? Als leek, als niet-verver zou men, afgaand op het filmpje, zeggen: nee. Die kans is te verwaarlozen. De bewegingen waarmee de verf op het doek wordt gekwakt, de snelheid waarmee Karel inloopt, zijn te oncontroleerbaar dan dat hij met enige zekerheid op een trefkans mag rekenen. Maar gaan we uit van de gedachte dat Appel een groot kunstenaar is, een kampioen in zijn stiel, dan moeten we voorzichtiger zijn in ons oordeel. Op de film viel ook zijn voetenwerk te bewonderen, en bij god!, dat voetenwerk wekte mijn verbazing op. Bij tafeltennissen is het
voetenwerk een van de belangrijkste onderdelen. Tafeltennissen is een razendsnelle sport, waarbij men een groot reactievermogen en een haviksoog moet hebben om het snelle celluloidballetje goed te kunnen raken. Toch wordt tafeltennis ook beoefend door mensen die zo te zien wat zwaarlijvig zijn. Cor du Buy, ettelijke malen onze nationale kampioen, was aan de dikke kant, en hetzelfde gold bijvoorbeeld voor de Joegoslaaf Dolinar en de Tsjech Stipek - befaamde tafeltennissers desondanks. Misschien is Karel Appel nog wel een ietsje zwaardergebouwd dan zij, maar veel scheelt het niet, waarmee ik maar zeggen wil: qua postuur zou ook Appel een goede tafeltennisser kunnen zijn. Wat doet nu een tafeltennisser (een goede)? Hij moet met een betrekkelijk klein batje een bijzonder hard geslagen balletje van geringe omvang zo retourneren, dat hij het effect eraan neutraliseert of ombuigt in een ander effect en dat het balltje over het netje en op de tafel komt, wat inhoudt dat men het slechts door een sterk beperkte strook lucht kan spelen om het goed te doen. Kampioenen blijken daar nu - ondanks alles - weinig moeite mee te hebben. Gaan we dus uit van de gedachte dat ook Appel een kampioen is, dan is er geen enkele reden te denken dat hij (hoe snel zijn bewegingen ook zijn, hoe doldriest hij ook op het doek schijnt af te stormen) de verf niet exact op de juiste plaats zou krijgen, met z'n paletmes weinig kleiner dan een tafeltennisbatje, zonder de extra handicap van een effectvol toegespeeld, razendsnel balletje, en met een (over het algemeen) groter te bespelen vlak. Natuurlijk heeft hij niet in de hand waarheen zijn verf wegspat als hij al te driest uithaalt; maar ook de grootste tafeltenniskampioen heeft te kampen met netballen en balletjes die van de tafelrand wegspringen, zonder dat dit aan het eindresultaat: een ‘glanzende partij’, afbreuk doet.
N.S.