Hollands Weekblad. Jaargang 3
(1961-1962)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
Hollands weekblad tijdschrift voor litteratuur en politiek derde jaargang · nummer 147 · 28 maart 1962Randstedelijk vuilnisDat wij leven in een tijd die weinig ruimte laat voor illusies over het mensdom, of in ieder geval ‘onze beschaving’, is een gevoel dat zich sinds de dertiger jaren steeds moeilijker opzij laat zetten. Twee wereldoorlogen; Hirosjima; Eichmann; Zuid-Afrika; Batista, Trujillo & Co.; Indo-China, Algerië, Angola - de trefwoordenlijst van gruwelen uit de laatste 25 jaar lijkt onuitputtelijk. In een andere tijd dan de onze zouden Madagascar en Kenya tot die trefwoorden hebben behoord - nu herinnert nauwelijks nog iemand zich de naar schatting 60.000 slachtoffers van de Franse terreur op dat eiland in 1947, noch de ± 200.000 Afrikanen die in 1952 in Kenya door de Engelsen werden ‘gepacificeerd’. Engelse kranten immers hebben zich onlangs heftig verzet tegen oefeningen op hun eiland van Franse parachutisteneenheden, op grond van de reputatie van beestachtigheid, door die afdelingen verworven in Algerië. Over de verblijfplaats van de Engelse legergroepen die in zo'n uiterst korte tijd 200.000 Kenyanen (‘we call them mau-mau’) naar een andere wereld hielpen werd met geen woord gerept. Hypocrisie? Misschien, bij sommige journalisten, maar anderen zouden oprecht verontwaardigd zijn als men ze zou zeggen dat ook in Engeland de oorlogsmisdadigers van Malakka en Kenya op straat lopen, in de bus naast u zitten, voor operazanger studeren of met Pasen naar de Nederlandse bloembollenvelden komen kijken, waar ze, als ‘typische Britten’, door ons met vertedering worden bekeken. De Engelse pers is nl. zeer ‘discreet’ geweest over de wijze waarop de opstand van de zg. Mau-mau werd bedwongen, bijna even discreet als onze vaderlandse pers over de gebeurtenissen op Celebes en in West-Java. Ook heeft het feit dat in de Engelse literatuur, sinds Orwell's dood, typische waakhondfiguren als Camus en Sartre ontbraken - al klinkt het geblaf van de laatste hoe langer hoe eentoniger - er waarschijnlijk toe bijgedragen dat de meeste Engelsen nog altijd in de overtuiging leven dat de grootscheepse | |
[pagina 2]
| |
gruwelen van de laatste decenniën alleen het werk kunnen zijn geweest van de ruwe volksstammen die de continenten der aarde bevolken. Hoe het zij, zó is nu eenmaal onze wereld: ook al zou morgen plotseling de hemel opklaren, dan nog lopen we straks, na 2000 (als we het zover brengen), de kans dat onze nieuwe buurman, die nette gepensioneerde rijksambtenaar, in zijn jeugd heeft meegeholpen om Indonesische krijgsgevangenen met emmers water vol te gieten en dat de grijsaard, die ons parasols verhuurt op een strand aan de Rivièra (‘zo'n aardig Fransmannetje’), een O.A.S.-kneedbommenwerper zal blijken te zijn geweest. Niet dat ik een ‘Europees masochist’ ben. De ‘anderen’ hebben hun eigen trefwoorden, ook al valt het zwijgen daarover hun niet zo erg moeilijk: de Ukraïne, de befaamde processen, Polen, Katyn, Boedapest - en Tibet is nog in voile gang. Ook de ‘neutralen’ trouwens hebben zich zo het een en ander te verwijten. Terwijl wij in het ‘Westen’ verontwaardigd zijn over Eichmann, houdt jammer genoeg bijna iedereen zijn mond over het feit dat één van Eichmann's voornaamste handlangers (rayon: Griekenland en de Balkanlanden), SS-Obersturmbannführer Alois Brüner, alias Georg Fischer, van 1958 tot September 1961 de rechterhand kon zijn, en waarschijnlijk meer dan dat, van Abdel Hamid Serraj, de man die Nasser's concentratiekampen en folterkamers in Syrië organiseerde. Dit zijn zo enkele van die feiten die wij onder ogen krijgen als we niet naast de werkelijkheid willen leven. Het is dan ook niet verbazingwekkend dat velen hieruit hebben geconcludeerd tot de rottigheid en de hypocrisie van ‘onze westerse beschaving’ en zijn humanistische ‘waarden’. Leugens hebben wij geproduceerd, niets anders, heeft Sartre onlangs geschrevenGa naar eindnoot*), ‘grands mots pâteux qui collaient aux dents’. En Harry Mulisch die men een fijne neus, althans voor de richtingen waarin de winden van de mode waaien, niet kan ontzeggen, had het over de ‘hele journalistenkultuur’ van ‘Vreihijd, christelijke kultier, ijgendom, menselijke weirdighaad, de psichologysche roman, damokretie’, die ons niets meer te zeggen zou hebben. Zelfs de christelijke journalist Johan Winkler betuigde in Het Parool zijn instemming met deze beeldenstormerij van de herenmode-mannequin uit Taboe (dat blad waarin 30- tot 80-jarigen jong deden voor de ‘twenners’). Dat men, op grond van wat het Westen uit naam van zijn beschaving in de rest van de wereld heeft aangericht, zijn geloof ook aan de laatste ‘waarheden’ van die beschaving opzegt, lijkt mij in ieder geval als punt van uitgang aanvaardbaar. Voor wie het met Harry Mulisch eens is dat ‘liefde noch waarheid’ bestaan, moet iedere bemoeienis met de moraal wel een zinloze, leugenachtige bezigheid zijn. Wie nu gelooft dat Mulisch, en de vele Mulischjes die soms Vinkenoog heten, mooie, sterke exemplaren zijn die ongetroost door het leven kunnen, vergist zich. Hun bakje troost, een tamelijk afgelebberd bakje weliswaar, staat opgediend op blz. 224 van Voer voor psychologen. Het merk: ‘kreativiteit’. Honderddertig jaar nadat Théophile Gautier, uit protest tegen het moralisme van de bourgeoisie ten tijde van Louis Philippe, de beweging van het l'art pour l'art inzette, komt Harry Mulisch met wat hij zelf zijn ‘nihilistische theologische wijsheid’ noemt: God is kreativiteit, en verder niets. Gautier pretendeerde niet dat de ‘waarheid’ niet bestaat. Hij wilde alleen de literatuur bevrijden van het koloniale bestuur van de moraal; een literatuur terzijde van het bekrompen gemoraliseer van zijn tijd. In zijn kritische werkzaamheid stond hij een aandachtig lezen van de tekst voor, waarbij elk moreel oordeel zou worden uitgeschakeld. Evenals Mulisch had hij - op zijn manier - bezwaren tegen de ‘frasencyklus’ van het Westen. Maar hij was consequenter dan zijn Nederlandse nakomeling in zoverre dat hij niet èn tegen het gemoraliseer was èn het tegelijk zelf op zo'n onverhulde manier bedreef als Mulisch deed toen hij o.a. zijn stuntelig pamflet tegen de leugenachtigheid van de B.B. publiceerde. En wie b.v. ‘het Westen’, zoals Mulisch en zijn medestanders graag doen, een smerige haatcampagne tegen ‘het Oosten’ of ‘het Midden’ aanrekenen, moet er op toezien - vooral als men het vertrouwen in de waarheid, anders dan Mulisch, nog niet geheel heeft opgezegd - dat de eigen handen (‘Kijk, Mama’) niet bevuild raken door roddelcampagnes van hetzelfde allooi. Waarheden als koeien? Allicht. Maar in de Nederlandse literatuur wordt men iedere | |
[pagina 3]
| |
keer weer gedwongen om bij het begin te beginnen. Het is een moeizaam klasje. Vandaag zitten daarin: Hugo Claus, Harry Mulisch, Simon Vinkenoog en Ivo Michiels. Men zal nu wel begrepen hebben waarop ik doel. Op de ‘bijdrage’ van W.F. Hermans in het tweede nummer van het tijdschrift Randstad, dat door dit viertal wordt geredigeerd. De auteur is een geval op zichzelf, waaraan nauwelijks nog woorden hoeven te worden besteed. Hij is veelal ook, zijn ‘verhaal’ in Randstad bewijst het voor de zoveelste maal, een ontoerekeningsvatbare patiënt zodra hij, vanuit zijn waanbeelden, over anderen oordeelt. Dat hij barst van jaloezie op Ter Braak (die hij nooit heeft ontmoet) was een ieder bekend die met deze Zieke Man van de Nederlandse Letteren wel eens een paar woorden heeft gewisseld. Laten we aannemen dat de redactie van Randstad Hermans' bijdrage in literair opzicht geslaagd vond (wat ik mij van Vinkenoog nog wel zou kunnen voorstellen). Was dat dan niet een geldige reden geweest om het op te nemen voor wie, zoals Mulisch, alleen in de ‘kreativiteit’ zegt te geloven en niet in de ‘waarheid’? Geldig inderdaad, als Mulisch meende wat hij schreef. Maar wie overdag, in zijn funktie van letterkundig manager, alle deuren van zijn tijdschrift openstelt voor de al of niet artistiek verantwoorde, in ieder geval leugenachtige verdachtmakingen uit Groningen, en desondanks in de vrije avonduren meedoet aan protesten, zeer morele protesten, tegen het fascisme, tegen de leugenachtigheid van het Westerse humanisme en moralisme, en tegen de atoombom - hetzij door te deklameren (Claus), de bijbel na te kauwen (Mulisch) of zich met een bedrukt gezichtje te laten fotograferen (Vinkenoog) - die onderscheidt zich niet principieel van de zeer christelijke heren uit de vorige eeuw die door de week ‘hun’ arbeiders lieten kreperen, maar 's zondags wel in de naastenliefde wilden geloven. Claus, Mulisch en Vinkenoog eten van alle wallen. Zij kruipen met hetzelfde gemak op schoot bij Elsevier of bij het pacifisme dat in de mode is. Zij knijpen de kat niet in het donker, dat is waar, zij zijn juist amoreel in de ochtend en worden daarentegen zeer moreel als de zon is ondergegaan en zij vriendelijk voetenvegend een Russisch consulaat binnenschuiven om daar plechtig te beloven dat zij, heus, straks ook tegen de Amerikaanse bommen zullen protesteren. En honni soit die denkt dat zij straks hun woord zullen breken, deze klare geesten die er achter zijn gekomen dat de waarheid niet bestaat! Voor Renan was ‘la vérité’ nog ‘triste, hélas!’ De ontdekking dat zoveel triests inmiddels ‘lucht’ geworden is, ondergaan Mulisch c.s. inderdaad als een bevrijding. Men heeft een vrijbrief om zich voortaan te gedragen als een reclame-agent in schrijverskleren. Men ontkent de ‘waarheid’, maar ziet er niet tegen op, als het zo uitkomt, om gebruik te maken van het crediet dat dat woord bij sommige potentiële klanten nog heeft. En Claus, Mulisch en Vinkenoog kunnen al lang niet meer buiten de publiciteit. Daarom staan zij onvoorwaardelijk aan de kant van de rel. En alleen hierom was het kreupele geschrijf van onze Louis Ferdinand Céline-discipel hun goed genoeg om opgenomen te worden. Hun anti-‘fascisme’ verkeert onmiddellijk in medeplichtigheid met een door en door fascistische geest, zodra zij kunnen hopen ook daarmee ‘in het nieuws’ te komen. Er waren de laatste tijd tekenen dat een O.A.S.-mentaliteit bezig is, heel zachtjes, naar ons land over te waaien. Alleen wie hierin niet kan geloven, raad ik aan ‘kennis’ te nemen van het geknoei in Randstad nr. 2. Niet dat ik verwacht dat de redacteuren van dat blad ooit met messen of kneedbommen zullen werken. Maar de waarheid ontkennen en tegelijk proclameren (Voer v. Psychol., p. 205): ‘nooit vergeten, dat er maar één echt en respektabel woord is: revolutie’, dat is niet alleen een volstrekt anti-pacifistisch programma, het is de basis vanwaar alle vormen van fascisme, ook die van de O.A.S., zijn vertrokken. Het is deze uitholling, deze degeneratie van de revolutionaire idee, die idee die altijd verklonken is geweest aan een opvatting omtrent de waarheid, die het fascisme mogelijk heeft gemaakt. ‘Maar Claus, Mulisch en Vinkenoog zijn toch te zeer gebonden aan het anti-fascisme, al was het maar een anti-fascistische mode, om ooit in een O.A.S. hoek terecht te komen?’ Wie deze vraag stelt, mag bedenken dat enkele van de voornaamste leiders van | |
[pagina 4]
| |
de O.A.S. zichzelf niet beschouwen als volgelingen van Hitler, Mussolini of Franco, maar integendeel als Titoisten of bewonderaars van Mao en Ho chi Minh. Toegegeven, zó geschoold zijn C., M. en V. nog lang niet. Wel kunnen wij vaststellen dat geen smeerlapperij hun te gortig is als het er om gaat de reputatie van Ter Braak te schaden. Merkwaardig dat deze man, meer dan twintig jaar na zijn dood, voortgaat zoveel afgunst tegen zich op te hopen. Niet alleen Hermans, ook Mulisch en Vinkenoog voelen zich blijkbaar benadeeld door de geest van Ter Braak, de essayist wiens prestige in onze literatuur zich niet alleen onverminderd handhaaft, maar die zij maar niet ‘voorbij’ kunnen komen, zoals J.H.W. Veenstra op zichzelf volkomen terecht vaststelde toen hij Voer v. Psych. in Vrij Nederland met Politicus zonder Partij vergeleek. Dat ik het toch niet helemaal billijk blijf vinden van Veenstra om een talentvol en amusant werk als dat van Mulisch maar dadelijk te vergelijken met het meesterwerk van de beste essayist uit onze literatuur, doet aan deze waarheid niets meer af.
H. van Galen Last |
|