Nico Scheepmaker
Ontwerp voor een sportroman
Het probleem is al eerder opgeworpen: waarom wordt er nooit eens een roman geschreven over een sportheld en zijn besognes? Geen opgedirkte biografie van bijvoorbeeld een judokampioen die dan inderdaad Anton Geesink heet, maar een situatie geworteld in de sport en met alle kunst en vliegwerk van spanningen tussen personen, conflicten, liefdesperikelen, Streberei, enz. enz. daarbij. Men pleegt te antwoorden: de sport is te simplistisch, kampioenen zijn te dom, te zeer op één ongeestelijk gebied bezig om daaruit een roman te kunnen laten ontstaan. Accoord. Maar waarom zet men de fantasie dan niet in werking en schept men een spanningsveld waarin sporthelden opereren? Zoiets moet toch mogelijk zijn. Een voorbeeld (ik verzin maar wat): In een klein landje waar de sport van hogerhand nauwelijks gestimuleerd wordt en door bepaalde godsdienstige groepen zelfs wordt tegengegaan, is een jongeman in zijn eentje in training om iets groots te bereiken in... de schaatssport. Juist de schaatssport, terwijl dat kleine landje zelden ijs kent in de winter, en er landen zijn, vele vele malen groter dan het geboorteland van onze held, waar het gedurende het halve jaar vriest dat het kraakt. Wat bezielt deze man? (Streberei? Een minderwaardigheidsgevoel dat hij wenst te overwinnen?) Waarom gaat hij niet gewoon korfballen, de sport die als het ware geschapen lijkt voor (en ook is door) het volk waarvan hij een zoon is? Het merkwaardige feit doet zich voor, dat ondanks de kwakkelwinters het kleine landje door de eeuwen heen beschikt heeft over schaatsers van klasse, - een rudiment wellicht van de ijstijd. Onze jonge held zet door, hij trekt eenzaam maar niet alleen, want in gezelschap van zijn idealistische verloofde die hem in alles steunt, naar een ver en koud land om daar op echt ijs te kunnen verdertrainen. En wat gebeurt? Hij wordt waarlijk wereldkampioen! Fanfare, huldigingen bij de vleet. Een half jaar gaat voorbij. Onze vriend is nu geen onbekende meer, maar een
wereldkampioen. Zal hij afzien van verder gemartel onder het motto dat hij alles bereikt heeft wat hij bereiken kon? Nee, hij zet door. Traint weer in stilte, terwijl de zon het water verwarmt, en vertrekt opnieuw naar het verre koude land, waar hij als automonteur de kost verdient, terwijl zijn trouwe verloofde in een hotel tegen kost en inwoning allerlei (onderbetaalde) baantjes waarneemt. Terwijl de topschaatsers van het betrokken land aan de rand van een mooie ijsbaan wachten op vriezend weer zodat zij de ijzers onder kunnen binden, schept onze held zich, trouw terzijde gestaan door zijn verloofde, een bloedeigen, ietwat kronkelige baan op een reeds bevroren meertje, want hij zit noordelijker dan zijn concurrenten. Hij traint dat de stukken eraf vliegen, totdat de zgn. kernploeg uit zijn vaderland arriveert. Dit zijn jonge, ook veelbelovende schaatsers, die onder leiding van iemand die we Ome Piet zullen noemen eveneens van een wereldtitel dromen. Onze vriend nu, wordt liefderijk opgenomen in de ploeg en alles lijkt goed te gaan, maar zie: de eerste spanningen treden al op. De verloofde is een aantrekkelijk meisje, het enige meisje in de buurt, en de jongens van de kernploeg zijn simpel, gezond en jong. Onze held is weliswaar wereldkampioen, maar moet dat ook betekenen dat hij het alleenrecht heeft over het enige meisje in de omgeving? Het is echter zijn verloofde, hij heeft recht op haar, en staat uiteraard op zijn rechten. Het meisje is ook nog op een andere manier een bron van spanningen. Zij is wilskrachtig, heeft een eigen willetje, is een persoonlijkheidje, en ze kan het niet nalaten zich met allerlei dingen te bemoeien die eigenlijk des Ome Piets zijn, - maar Ome Piet kan het allemaal niet in zijn eentje. Wat nu, vraagt de schrijver zich af. De spanningen heeft hij nu, maar hoe komen zij tot een uitbarsting? Als een deus ex machina verschijnt dan de tijding dat in het verre moederland plotseling vorst is uitgebroken. Eerst alleen nachtvorst, maar
gaandeweg ook overdag. Plassen en sloten raken bevroren, van het land maakt zich een vreemde koude koorts meester en een gehele provincie raakt op drift bij de gedachte dat er weer eens een elfstedentocht georganiseerd kan worden (het staat de auteur uiteraard vrij daar een twaalf- of dertienstedentocht van te maken). De koorts
[wordt vervolgd]