Hollands Weekblad. Jaargang 3
(1961-1962)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermdDe polemologieGa naar voetnoot*
| |
[pagina 8]
| |
staat, wat de schriftgeleerden ook zeggen mogen), de staat waar die mensheid om schreeuwt moet nog Worden gebouwd. Zal dat ooit gebeuren? Eén ding is zeker: dat men ons niets heeft beloofd. Als wij een wereldstaat willen, dan moeten wij hem maken. Met Gods hulp? Mij best. Maar God helpt alleen wie zichzelf helpt. Dat zullen zelfs veel christenen beamen Met schreeuwen bereiken we in ieder geval niets. Waarom schreeuwen we dan? Dat komt, zegt de fllosoof, omdat we als schreeuwende kinderen het leven zijn begonen. En de bourgeois, ik bedoel de man die met praten of schrijven in zijn onderhoud voorziet, dus ook de vakverenigingsleider, en de premier van de Sowjet-Unie, de bourgeois blijft in zekere zin altijd een kind. Een verstandig, diepzinnig beminnelijk kind soms, maar een kind. Dat maar te spreken of te schrijven heeft, en daar komen de gebraden hoenders de kamer al binnen - door anderen gefokt, gemest, geslacht, en door moeder de vrouw gebraden. Alleen de proletariër de man die met zijn handen werkt, en daardoor de weerstand van de dingen leert kennen, wordt volwassen, en ervaart, letterlijk aan den lijve, hoe alleen men de wereld veranderen kan: door ploegen te maken, door huizen te bouwen, door kanalen te graven. De dingen kan men veranderen, de mens alleen voorzover die veranderde dingen hem bepalen. Wat is een moraliserende hoogleraar, of een jammerende priester? Een schreeuwend kind, dat door het werkende deel van zijn volk wordt gevoed, gekleed, gehuisvest, en van een ruim zakgeld wordt voorzien. De besten onder hen weten dat ook wel, en vinden het vaak niet zo prettig: ziedaar het begin van een heiligenleven. - Hoe nu? lacht luidop de gerimpelde lezer van Schumpeter, Keynes, en Van Vollenhoven; van Huizinga, Ter Braak, en Jean-Paul Sartre. Hoe nu? Ik een kind? Wat is dat voor een pueriele nonsens? Wie is die op hol geslagen idioot? Uit het Hollands Weekblad met hem! - Geduld, lieve lezer! En wie het laatst lacht, lacht het best. Ik zing alleen, op mijn eigen kinderlijke wijs, variaties op thema's van Hegel en Marx, en zelfs Aristoteles. En van de evangelisten wie men in deze adventstijd ook wel eens aandacht zou kunnen schenken. Ik doe dat met gewone Hollandse woorden, die, zo ergens, in een Hollands weekblad op hun plaats zijn. Ik ben ook lang niet volledig: is de wiskundige bijvoorbeeld wel een bourgeois, en de musicus? En de dichter? Hier ligt nog veel grond braak. Het kind, om daarop terug te komen, het kind past allereerst dankbaarheid, voor de volwassenen die hem zo kostelijk voeden, en hem zo keurig in de kleren steken. Maar waarom doen die grote mensen dat? En waarom komt dat volwassen volk maar zo zelden in opstand? Dat vroeg ook Ter Braak zich al af. Maar die sombere metafysicus is er niet erg goed uitgekomen. Het volk is wijs. Het volk voelt dat het zijn kinderen nodig heeft. Voor zijn kinderen vindt het 't beste nog niet goed genoeg. Het volk hunkert naar idealisme, en idealist, dat is alleen het kind. Het kind, dat een kanaal wil, want het wil rijk worden met de handel. En daar graven de arbeiders al. Dat oorlog wil, een rechtvaardige oorlog, natuurlijk, welke oorlog was dat tot dusverre niet! En daar rukken de legers al uit. Het kind geeft orders. Nog eens 20 000 man, nog een bombardement, nog een lading atoomkoppen Want het recht moet overwinnen. Ja, zo denkt het kind. Het zuivere, onschuldige kind. Dat het licht in de wereld heeft gebracht. Toch aanbidt het volk het kleine kind. En, ondanks alles, terecht. Devant l'enfant, il n'y a point de doute. Il faut aimer l'esprit sans rien espérer de l'esprit. Il y a certainement une charité de l'esprit à lui-même; et c'est penser. Mais regardez l'image; regardez la mère. Regardez encore l'enfant. Cette faiblesse est Dieu. Cette faiblesse qui a besoin de tous est Dieu. Cet être qui cesserait d'exister sans nos soins, c'est Dieu. In de idealistische hoogleraar, ik zeg het in volle ernst, zingt de stem van het kind dat God is. Wie oren heeft om te horen, die hore. Een wereldorde? Maar natuurlijk, als God die niet wil, wat wil hij dan? Een wereldorde dus. De hand aan de ploeg, gij stoere werkers! Maar de werkers zien niet meer op. Zij geloven het wel, na al die eeuwen, die kinderpraat. Voor het werk komen er immers steeds meer machines, en 's avonds, in de vrije tijd, dat is er de televisie. De werkers willen eindelijk ook wel eens het geluk van het kind, en ze hebben, wie zal het ontkennen, het aardig ver gebracht. Iedere avond sprookjes in de huiskamer, en vadertje staat verdeelt de welvaart - verdelende rechtvaardigheid, heet dat: kan het kinderlijker? Wie had dit alles ooit voor mogelijk gehouden? En met al dat fraais is de wereldorde verder dan ooit. Zij is er wel, maar alleen in de geest van ons kinderen, die ahen tezamen Eichmann hebben veroordeeld, en Hitler, en Stalin; die Hammarskjoeld soms wel eens bewonderden, en Chroesjtsjow soms een heimelijke sympathie toedragen, ook, ja misschien juist als hij zijn schoen uittrekt, temidden van al die brave heren; en die met genoegen zagen dat die arme Loemoemba zo weinig serviel tegen koning Boudewijn was. Ja, de wereldorde is er in de geest van ons kinderen, die geen grenzen kennen, want een kind is een kind, of het nu in Holland, in Amerika, of in China wordt geboren. Maar in de praktijk zouden wij oorlog voeren, als ons speelgoed niet zo angstaanjagend gevaarlijk was. Want wat is er in april gebeurd op Cuba? Wat dat soms geen oorlog? Het kind vraagt: wat is oorlog dan wel? En het kind vraagt verder: en wat was er voor mysterieus aan de oorzaken van die oorlog? En als er nog eens oorlog met Rusland komt, of met China, zal die oorlog dan niet precies dezelfde oorzaken hebben? Precies dezelfde oorzaken als alle godsdienstoorlogen? Ja, dit vragende kind vindt de kinderen Röling en Poll, en alle kinderen die over zijn vragen de schouders ophalen, tamelijk dom. Maar het weet dat het zelf ook nogal dom is, en daarom wil het vrede sluiten, met alle kinderen die, het moet toch maar zoals de Vulgaat het zegt, van goeden wille zijn. En dus ook met de kinderen Röling en Poll. Maar aan zijn ideeën houdt het kind vast, met kinderlijke hardnekkigheid |
|