Gezellig en ongezellig seksen
H. van den Bergh
Tennessee Williams: Period of Adjustment Shelagh Delaney: A Taste of Honey
Bij een zekere overeenkomst van uitgangspunt nl. de problematiek van door maatschappelijke omstandigheden sexueel op een dwaalspoor geraakte lieden, is er nauwelijks een groter verschil in uitwerking denkbaar dan de beide premières, die ons in het vorige weekend in Rotterdam en Den Haag zijn voorgezet. Het Rotterdams Toneel bracht ‘Een kwestie van aanpassen’ van Tennessee Williams: een Amerikaans brok gestroomlijnde huis- tuin- en keuken-psychiatrie en de Haagse Comedie speelde Shelagh Delaney's ‘Bittere Honing’: toevallig tot magistraal toneel gestolde, typisch Europese wanhoop. Valsheid, handigheid en commercialiteit tegenover eerlijkheid en, ietwat onbeholpen, originaliteit.
Zoals men in de Verenigde Staten penicilline in iedere drugstore kan kopen om de minste verkoudheid te bestrijden, zo zijn daar ook de verworvenheden van de psychoanalyse op ongezonde wijze gemeengoed geworden. Tennessee Williams zal het nooit nalaten een dergelijke populaire voorkeur stelselmatig uit te buiten. Met voorliefde leidt hij ons telkens weer rond in zijn rariteitenkabinet van psychische afwijkingen, maar in zijn laatste stuk wordt het oude thema van de in erotisch struikgewas vastgelopen mensen opgediend met een saus van luchthartigheid, die het ditmaal dubbel ongenietbaar maakt. Als uitgangspunt voor zijn intrige heeft Williams een situatie gekozen die op zijn zachtst gezegd niet alledaags is. Een ex-oorlogsvlieger heeft uit de Koreastrijd een neurotische bibberaandoening overgehouden. Nadat hij om duistere redenen ontslag heeft genomen op de dag van zijn huwelijk en aansluitend een weinig succesvolle huwelijksnacht heeft beleefd in een motel, omdat hij zijn maagdelijke vrouw niet anders dan met brute agressie te lijf durft en zij daar niet van gediend blijkt, zoeken ze de volgende dag een oude strijdmakker op, wiens vrouw juist is weggelopen, omdat ook hij, - o, wonder! - die dag ontslag heeft genomen, terwijl zijn weggelopen vrouw eertijds ook al last van bibberen blijkt te hebben gehad. Deze echtgenote keert gelukkig dezelfde avond (het is trouwens Kerstmis) al weer naar huis terug, waar nu beide paren, op het toneel, mogen proberen wat nader tot elkaar te komen, in sexuele zin wel te verstaan.
Williams heeft naar zijn zeggen met dit alles een ‘ernstige comedie’ willen schrijven, maar in feite schuilt er nergens humor in zijn stuk dan in de absurde stompzinnigheden die hij zijn mensen in eindeloze herhalingen tegen elkaar laat zeggen (bijvoorbeeld ‘in de huwelijksnacht moet men teder tegen elkaar zijn, teer, teder, te-der, teer’ en ‘jullie moeten je alleen maar wat aan elkaar aanpassen (10 ×)’.
Dit zou als een soort Ionesco-procédé nog wel geestig kunnen werken, maar het is hier allerminst als een satire en eerder als een imitatie van de werkelijkheid bedoeld. De geforceerde comedietoon wekt soms onwillekeurig de indruk van een parodie op Williams' vroegere werk, maar ik heb er niet echt om kunnen lachen. Het hele stuk is dan nog doordrenkt van de bekende goedkope Tennessee Williams-symboliek: het huis is op een soort onderaards gewelf gebouwd, waar het langzaam maar zeker in wegzakt. De beide mannen moeten op een gegeven moment een ruitje inslaan om hun huis binnen te komen, maar de vlieger met de ontmaagdingsangst blijft liever buiten staan. De schrijver heeft daarbij geen enkele moeite gedaan om deze subtiele symbolen ook maar enigszins functioneel in de handeling in te bouwen; met name in het derde bedrijf is de nonchalance waarmee zelfs minieme eisen van geloofwaardigheid met voeten worden getreden, in het oog springend en uiterst hinderlijk: Beide paartjes krijgen elkaar - in bed - door middel van het aanbieden van bontmantels, het aantrekken van doorzichtige kledingstukken en omdat er toevallig maar één breed bed voorhanden blijkt. Het was niet steeds mogelijk een gevoel van gêne te onderdrukken bij het
[wordt vervolgd]