dan mij nu verstandig lijkt. Deze mensen gaan er van uit, dat vasthoudendheid de oorlogskansen vergroot. Dat is niet het geval, zeker niet wanneer het standpunt waaraan wordt vastgehouden, redelijk is, niets agressiefs heeft, en in overeenstemming is met de wederzijdse machtsposities en met de doelstellingen van de Westerse politiek. Zij nemen verder ten onrechte aan, dat het lot van de Berlijners en van de Westduitsers de voornaamste inzet van ons verzet zou vormen.
Het feit dat Kroetsjef nu alle intimidatieregisters opentrekt - tot zelfs die van een kolossale atoomexplosie waarvan de beschadigende resten ook op zijn eigen land kunnen neerkomen - maakt duidelijk dat het de Russen om meer gaat dan alleen de vrijheidsbesnoeiing van die ene halve stad binnen hun grenzen: zij zijn bezig aan een poging een doorbraak in West-Europa te forceren en daarmee hun wereldomvattend einddoel dichterbij te brengen. Er zijn verschillende motieven denkbaar die de Sovjet-Unie ertoe gebracht hebben haar aandacht te concentreren op deze rechtstreekse aanval op de Navo-landen, op dat deel van de wereld dus, waar de welvaart het grootst en het anticommunisme het sterkst is, en niet meer op de omweg via Azië, Afrika en Latijns-Amerika. Eén daarvan is angst voor China. Het bericht dat China binnenkort met atoomproeven zal beginnen is op lange termijn verontrustender dan welk ander bericht ook, zowel voor de Sovjet-Unie als voor de Verenigde Staten, want de Chinezen hebben tot dusver steeds gezegd dat zij een oorlog, ook een atoomoorlog, nog altijd als een geschikt middel beschouwen in de strijd tegen het kapitalisme. Het kan bij de Russen ook het gevolg zijn van een groot zelfvertrouwen - dat neemt Richard Lowenthal aan, in een uitstekend artikel in Encounter van deze maand -, van de overtuiging, dat de Sovjet-Unie al in een superieure positie verkeert, en dat Berlijn het beste, meest belovende punt is om dit overwicht in een overwinning zonder strijd om te zetten. Het is ook mogelijk, dat Kroestsjef tot de conclusie is gekomen, dat indirecte ondermijning niet voldoende effectief werkt, en dat het verlies van de koloniën niet, zoals de theorie leerde, de ineenstorting van de Amerikaanse en Westeuropese economie merkbaar dichterbij heeft gebracht.
Daarnaast is het denkbaar - hoewel niet waarschijnlijk wanneer men let op de krachtsverhouding tussen West-Duitsland en de Sovjet-Unie, op de eerder zelfgenoegzame dan agressieve stemming bij de Westduitse bevolking, en op het wantrouwen tegen de Duitsers in de overige Westeuropese landen - dat de angst voor een herwapend, op hereniging afstrevend West-Duitsland een der bijmotieven is van Kroetsjef's dreigementen. Het is in ieder geval een motief, dat het bij alle niet-Duitsers goed doet. Het heeft misschien dan ook enige zin, althans tegenover de rest van de wereld, wanneer Amerika, Engeland en Frankrijk Kroestsjef nog eens met enige ophef verzekeren, dat zij zich zullen verzetten tegen een Westduitse eigenmachtige poging om Oost-Duitsland met geweld te bevrijden en daarmee een oorlog te ontsteken. Ook de Westduitse regering heeft in het verleden al herhaaldelijk verklaard dat niet van plan te zijn, en het is dus een gebaar dat noch de moraal van de West-duitsers noch de Westerse machtspositie zou aantasten. Het is ook van belang, dat de overige Westeuropese en de Amerikaanse regeringen zich niet van de weeromstuit laten verleiden tot een grotere volgzaamheid tegenover de Bonnse opvattingen en wensen (bijvoorbeeld over de Oder-Neisse-gebieden) dan zij tot dusver hebben getoond. Maar het is nergens voor nodig om af te stappen van het oude, drieledige standpunt:
a. Amerika, Engeland en Frankrijk zijn bereid een vredesverdrag voor heel Duitsland te sluiten met de Sovjet-Unie, op voorwaarde dat een herenigd Duitsland na vrije verkiezingen zijn eigen bestuursvormen en bondgenoten zal kunnen kiezen.
b. Zolang dat verdrag er niet is, blijven de Amerikaans-Engels-Franse militaire bezetting van West-Berlijn, de vrije toegangswegen tot de stad en de politieke en economische verwevenheid van West-Berlijn met West-Duitsland gehandhaafd.
c. De drie vroegere geallieerden erkennen de Oostduitse regering niet, omdat zij van oordeel zijn dat de bevolking van Oost-Duitsland niet de gelegenheid heeft gehad haar eigen regering in vrijheid te kiezen.
Over dat laatste punt zijn de meningen het meest verdeeld. Het leek mij vroeger, in een meer verzoeningsgezinde stemming, niet zoveel kwaad kunnen om een regering te erkennen, die er nu eenmaal is. De Oost-duitsers zijn, erkend of niet, toch niet meer dan werktuigen van de Russen en zij kunnen West Berlijn niet aantasten wanneer Rusland dat niet wil. Maar na de Nova Zembla-bom, nu het steeds duidelijker wordt wat de Russen met hun dreigementen beogen, moet de vraag niet meer zijn: waarom niet, maar: waarom wel. Omdat de Russen het zo graag willen? Zolang er geen tegenprestatie in het vooruitzicht wordt gesteld, is het niet nodig