Mannen en mannetjes
H. van den Bergh
Het rustig voortkabbelend theaterseizoen, waarin nog geen enkele werkelijk bewonderenswaardige voorstelling van een werkelijk belangrijk stuk meer dan routine-golfslag heeft verwekt, heeft nu toch twee Mannen voortgebracht die waard zijn dat er naar ze wordt omgekeken. En wel De tiende man van Paddy Chayefsky en Een man van alle tijden van Robert Bolt. Vooral dit laatste stuk verdient dat u ernaar gaat kijken. Degene die u komt vertellen dat het een vervelend praatstuk is moet u bepaald niet geloven.
Ik heb trouwens nooit precies begrepen wat dat is: een praatstuk. In de meeste stukken wordt nagenoeg voortdurend gepraat en de meest typische handelingselementen uit een voorbije romantische periode: degengevechten, aanrandingen, snaakse verstoppartijen en wat dies meer zij, kunnen op de moderne planken als kiespijn gemist worden. ‘Praatstuk’ is dus waarschijnlijk alleen een aanduiding voor stukken waarin structuurloos en dus stuurloos en daarom vervelend gepraat wordt. Welnu, dat is in deze voorstelling van het Rotterdams Toneel bepaald niet het geval. Men krijgt een aantal historische tableaux te zien waarin één helder gesteld probleem een aantal duidelijk geprofileerde figuren het leven zuur maakt. Een jolige, machtswellustige Hendrik de Achtste, die een zoon wil hebben en dus wil scheiden van zijn onvruchtbare bedgenote, vindt voor dit plan uiteraard weinig enthousiasme bij de katholieke kerk en evenmin bij zijn eigen kanselier en vriend Thomas More. Het is een genoegen om de wijsgerige onverschilligheid te aanschouwen waarmee deze laatste zich aanvankelijk met eerbewijzen laat overladen, om zich vervolgens met eenzelfde onverstoorbare gemoedelijkheid de ongenade van zijn koning op de hals te halen door rustig te weigeren deze te erkennen als hoofd van de kerk van Engeland. Dat kost Thomas More dan zijn eigen hoofd, zoals trouwens iedereen van te voren al wist. Het is er Robert Bolt dan ook niet om te doen geweest een spannend historisch drama te schrijven; daarvoor zijn de gebeurtenissen te veel gestileerd en wordt ook te zorgvuldig voor een blijvende distantie gezorgd tussen publiek en toneelgebeuren, bij voorbeeld door het telkens optreden van een nuchter commentaar leverende ‘gewone man’ en door het zichtbaar changeren van de welgeschapen vaste decorbouw tot de meest uiteenlopende interieurs en exterieurs door middel van minieme, nét niet realistische zet- en hangstukjes. De schrijver is er uitsluitend
op uit geweest een historische conflictsituatie te benutten voor het laten botsen van onverzoenlijk tegengestelde karakters. In deze opzet is hij uitstekend geslaagd, en hij heeft en passant in strakke lijnen een voor moderne ogen aangenaam nuchter portret getekend van de hoofdfiguur, waarvoor Ton Lutz, een van onze minst pathetische acteurs, zijn hand niet hoefde om te draaien.
Jo Vischer jr als de gewone burger, kersvers uit de Snip en Snap-revue overgestapt, bleef met zijn ietwat zwaar aangezette actie juist buiten het raam van het gedempte spelen dat de overige figuren te zien gaven, maar dat voldeed, waar hij toch juist als ‘middelaar’ moest optreden, in dit geval uitstekend. Twee kleine rollen vielen naast de voorbeeldig beheerste uitbeelding van Ton Lutz nog op: Ina van der Molen als Mores dochter Margaret, wegens de uitzonderlijke charme die ze haar figuur meegaf, en Steye van Brandenberg wegens de zeldzaam vuile blikken die hij als de schurk Cromwell voortdurend de zaal inwierp.
Het zich noemende en schrijvende ‘toneelen televisiegezelschap Ensemble’ is, na een hypervlotte voorstelling van het wel aardige maar behoorlijk verouderde Ingeborg van Curt Goetz, het serieuze seizoen al heel gelukkig binnengestapt met De tiende man van de voornamelijk door ietwat dieper gravende scenario's voor de Betere Amerikaanse Film (Marty, The bachelor party) bekend geworden Paddy Chayefsky. Het op hedendaagse wijze voortborduren op een oud stramien teneinde een moderne psychoanalytische verklaring te geven voor verschijnselen en personen uit het vóór-freudiaanse tijdperk is een thema waarvan toneelschrijvers herhaaldelijk een dankbaar gebruik hebben gemaakt. Max Frisch leverde ons een op deze wijze geanalyseerde Don Juan-figuur (Don Juan oder die Liebe zur Geometrie), en John Osbornes jongste stuk determineerde Luthers verzet tegen de kerk als een ‘vaderprotest’ van iemand met ingewandstoornissen.
Ook de Pools-Amerikaanse Chayefsky heeft nu zijn bijdrage op dit terrein geleverd.
[wordt vervolgd]