lits-jumeaux en zo, toen naar het kind.
‘Ben jij de dokter?’ vroeg het.
‘Ja.’
‘Waar is je bril dan?’
‘Boven’, zei hij somber.
‘Wat een gekke dokter ben jij, kom je onder me zoeken?’
‘Ja, naar mijn bril. Morgenmiddag. Nou mag je niet meer praten, dat is slecht voor je keel.’ Dacht: ‘Misschien is het L.'s kind niet, past ze er alleen op, woont op een klein kamertje, alleen. Zal wel, zo'n vervelend kind.’ Hij ging de keuken zoeken.
‘Liefie, van wie is dat kind?’
‘Drie keer raden.’
‘O God, van mij?’
‘Nee, malle dat kan toch helemaal niet.’
‘Wel van jou dus, maar wat voor vent?’ vroeg hij, dacht: ‘Die rotschoft, laat haar zitten, en zij doet of het heel gewoon is.’
‘Een hele aardige vent.’
‘Wist niet dat die bestonden.’
‘Ik ken er minstens twee. Zullen we de koffie bij het kind opdrinken?’
‘Moet dat?’
‘Ja, anders roept ze aldoor.’ Er was niet over te praten, L. nam het blad al mee.
Er waren twee stoelen en een tafel bij het kind.
‘De dokter moet daar zitten, dan zie ik hem.’
‘Maar dan ruik je me niet’ zei hij, nam de andere stoel en gooide een schep suiker naast zijn kopje.
‘Kijk eens! een korrelsuikertentoonstelling!’ zei het kind en kwam overeind.
‘Ga liggen.’ zei hij.
L. ging op het bed zitten, haar hand kalm op die van het kind. ‘Heb je ook honger?’ vroeg ze.
‘Nee’, zei hij, ‘want dan verdwijn je weer, en ik heb maar vijf minuten.’
‘Naar welke Pool ga je. Noord of Zuid?’
‘Allebei. Eerst naar de kapper. Is trouwens ook een Pool, Kravatski of zo, knipt in drie minuten maar woont aan het andere eind van de stad.’
‘Ik heb wel honger,’ zei het kind. ‘Ik wil een koekje met pindakaas.’
‘I'm sorry’, zei L. ‘She hasn't eaten for days’, en ging de kamer uit. ‘Je mag helemaal niet eten, slecht voor je maag,’ zei hij.
Toen L. weer binnen kwam barstte het kind in huilen uit. ‘De dokter zegt dat ik dood ga’, snikte ze.
‘Kul’, zei hij.
‘Ach kindje, dat is toch helemaal geen echte dokter,’ suste L.
‘We gaan allemaal dood,’ zei hij.
‘Pappa niet’, zei het kind.
‘Pappa misschien niet’ zei hij, ‘maar verder iedereen, en dan is Pappa helemaal moederziel alleen.’
‘Kijk nou wat je doet’, zei L. zacht, en veegde de tranen af.
‘Ik kan toch niet praten’, zei hij, ‘Ik ga maar’.
‘Als je nog even wacht zie je Chem nog,’ zei L. ‘dat zou hij leuk vinden.’
‘Zeker van de Chem. wasserij, zo'n hangbuikdirecteur, wil ik wel eens zien’ dacht hij, en vroeg: ‘Heb je geld?’
‘Ja, hoeveel heb je nodig?’
‘Niks, zo maar een vraag. Ik dacht dat jij meer zou improviseren, maar nee; man, dochtertje, geld.’
‘Ik vind het nog fijn ook, gek hè?’
‘Niet zo erg, ik heb het ook geprobeerd, maar mij mislukken zulke dingen. Als het lekker warm wordt wil ik weg. Nu heb ik iets dat niet warm wordt en nou wil ik ook weg. Met jou had het ook niet gekund, al dacht ik dat toen.’
‘Ik weet niet.’
‘Daar is Pappa!’ riep het kind.
Binnen kwam een bruine jongen met een prullemand, vriendelijk.
‘Chem, dit is G.,’ zei L., beetje trots.
‘Veel van je gehoord’, zei Chem royaal, zoende dochtertje.
‘Ik neem L. vanavond mee uit’, zei G.
‘Weet ik niks van’, zei L.
‘Goed idee, dan pas ik op Engeltje. Waar gaan jullie heen?’
‘De hort op’, zei G.
‘Ik ga niet mee hoor’, L. gaf G. aaitje over wang.
‘Het kan best’, zei Chem, ‘ik ben toch thuis vanavond.’
‘Ja ik wil dat Pappa op me past’, zei het kind.
G. zei: ‘Later past pappa op je, nu past ie precies op Mamma. Ik ga.’
‘Ik zal je even uitlaten’, zei L. en bij de trap bedroefd: ‘Waarom deed je zo onmogelijk?’
‘Was het toch ook,’ zei hij, alweer op weg naar Pool, kapper of wat voor.