vragen willen stellen: Stelt Nederland ook voorwaarden aan een eventueel gesprek? Is de Regering bereid tot een gesprek, indien er van geen van beide zijden voorwaarden voor dat gesprek worden gesteld? Ik zou zeggen: Men kan een bepaald standpunt hebben. Nederland heeft er één en Indonesië heeft er één. Maar die standpunten behoeven een gesprek toch niet te belemmeren. Wij zitten in de verhouding Nederland-Indonesië zo muurvast, dat, als wij er ooit uit zullen komen, een gesprek op hoog niveau over alle dingen, die hier verkeerd zijn, noodzakelijk is.’
‘Mensen die voor een gesprek pleiten worden dwaze idealisten genoemd. Wij verwachten ook niet, dat een gesprek dadelijk tot een eclatant succes wordt. Maar de impasse, waarin wij nu verkeren, leidt, naar de aard van de impasse, tot niets. Beweging in de vastgelopen verhouding kan alleen door praten verkregen worden, door te trachten de posities, de gevoelens en de gevoeligheden over en weer te begrijpen.’
Het rooms-katholieke weekblad De Linie schreef vorige week over de redevoeringen van Luns en Soebandrio: ‘Belangrijker dan de woorden, die gesproken worden, is de ondertoon die eruit beluisterd kan worden. Wanneer men daarop afgaat, wijst alles erop dat de tegenstanders van de afgelopen tien jaar beiden de strijd moe zijn. Beiden zoeken naar een oplossing om zonder gezichtsverlies tot overeenstemming te komen’.
In het socialistische weekblad Vrij Nederland schreef J. Eijkelboom in het hoofdartikel van het laatste nummer: ‘zowel de verklaringen van Luns en Schürmann als die van Soebandrio bieden de mogelijkheid van een gesprek op de duur, en zelfs van een vergelijk op de lange duur. Maar ook het tegendeel: een nog grotere vervreemding en uiteindelijk een gewapend geschil, is op grond van deze woordenuitwisseling mogelijk. Kortom: er is weer grote behoefte aan beroepsdiplomatie. Het laatste optreden van de heer Rijkens doet daar bepaald naar verlangen’.
In de Haagse Post die de heer Rijkens goed gezind is en blijft, schreef mr. G.B.J. Hiltermann: ‘Wij menen dat het intelligente plan Luns zeker niet te doctrinair moet worden bezien. Zou het altijd in het achterhoofd van de opsteller hebben gelegen dan des te beter, maar zonder twijfel biedt het ook een uitgangspunt voor een geheel nieuwe benadering van de verhouding Nederland-Indonesië’.
Tenslotte is er in het verwarde betoog van de heer Burger een zin te vinden die er op wijst dat ook de Tweede Kamer-fractie van de P.v.d.A. bereid zou zijn de hindernis van het zelfbeschikkingsrecht dusdanig te relativeren dat zij voor Indonesië overkomelijk wordt (zij het ook dat hij, evenals de regering, andere landen wil laten opknappen wat Nederland zelf dient te doen). Hij zei: ‘wij moeten belanghebbende invloedrijke landen trachten te bewegen de gezagsverantwoordelijkheid voor Nieuw-Guinea tijdelijk op zich te nemen, ten einde met inachtneming van een verantwoorde mate van zelfbeschikking (cursivering van mij) een definitief arrangement te treffen ter zake van de status van Nieuw-Guinea’.
Het lijkt mij dat het optimisme van de drie weekbladen meer een kwestie is van veranderde tactiek bij de critisch gestemde schrijvers, dan dat hun verwachtingen gerechtvaardigd zouden zijn door wat in de Troonrede, in de Nederlandse verklaringen voor de VN en in de algemene Kamerbeschouwingen door regering en voornaamste fractievoorzitters (de heer Bruins Slot uitgezonderd) gezegd is. Misschien hebben zij gelijk. Misschien zijn er eerder resultaten te verwachten van vriendelijke commentaren waarin gesuggereerd wordt dat de heer Luns en de zijnen iets anders bedoelen dan zij zeggen, dan van een onvriendelijke kritiek die vaststelt, dat regering en parlement met het VN-plan nog steeds op de verkeerde weg zijn, dat zij door hun weigering met de Indonesische regering te praten noch het belang van Nederland noch dat van de Papoea's een dient bewijzen.
Misschien ook is het maar beter in onze nationale onmacht te berusten, het gezag over het halve eiland met zijn 800 000 inwoners zo snel mogelijk aan de VN of aan een paar ‘belanghebbende invloedrijke landen’ over te dragen, die het dan op hun beurt in een minimum van tijd, met garanties voor een verantwoorde mate van zelfbeschikking binnen de Indonesische republiek (die wij ook gemakkelijk hadden kunnen krijgen) zullen geven aan Indonesië dat er, gezien de ‘historische verhoudingen’, recht op heeft. Wij hebben dan tot slot in Indië nog iets grotesks verricht, de verontwaardiging over de trouweloze bondgenoten zal snel bedaren, en wij kunnen rustig en in grote eensgezindheid verder soezen.
Het is alleen de vraag of andere landen zo vriendelijk zullen zijn de Nieuw-Guinea-last van onze schouders te nemen, ook al schrompelt die last ineen tot een handzame aktentas zodra hij van onze schouders glijdt. Het is best mogelijk, dat niet alleen onze VN-resolutie verworpen zal worden - dat gebeurt zeker -, maar dat bovendien een gematigd gestelde resolutie zal worden aangenomen, waarin niet gepleit wordt voor
[wordt vervolgd]