[Vervolg Gijsen met en zonder verweer]
rabbijn die komen zal, ‘de onbekende uit de mist der tijden’, voor de echtgenoot en Elza de voorbode van ‘een geluk dat labiel en bros is, het hoogste en kostbaarste dat mensen kunnen bereiken, want een geluk zonder bedreiging is geen geluk, het is gewoon domme verzadigdheid’. Dat is een heel ander geluk dus dan de statische vorm die Gijsen in Lucinda leek te suggereren, zoals ook nog uit dit citaat blijkt: ‘ik die van het geluk een permanente vertoning wilde maken, of zij die instinctief wist dat elk levend wezen het recht heeft zich soms in zichzelf terug te trekken en te treuren om onze ontoereikendheid, om het feit dat we niets méér dan mensen zijn’.
In dit verhaal, zeker het belangrijkste uit deze bundel, is geen sprake van het verweer van een schrijver, of van het oproepen en bezweren van het verleden; en de toon van nauwelijks ingehouden levenslust is nieuw.
Was Lucinda en de lotoseter toch een keerpunt? Dat is op grond van een paar verhalen uiteraard niet te zeggen, al wijken ze dan af van een bekend patroon. Maar die verruiming is zeker winst.