Hollands Weekblad. Jaargang 3(1961-1962)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 16] [p. 16] De luiaard en het mos Wat mos dat op een luiaard groeide bemerkte eensklaps dat het bloeide. Het sprak dus nederig tot dit dier: ‘Als ik U niet te zeer versier verblijf ik met versch. hoogacht. dienstwillig in Uw Ondervacht.’ ‘Waarde Plant’ antwoordde het beest, ‘reeds lang heb ik dit moment gevreesd, doch denk niet dat dat zo maar gaat! Waartoe meent U dat U bestaat? Niet zo maar voor de aardigheid, doch tot ons beider waardigheid. Wil dies Uw soortvreemd onfatsoen niet en/of elders verder doen.’ Dus maakte het verlegen mos zich droevig van het peenhaar los, wentelde neer, landde gezond, en tiert nu welig op de grond. Doch het beest, ontmost, bleef hangen met ordinair gegolfde, lange rosse lokken; een spreeuwin maakte daar haar nestje in. Met veel meer pruiksel dan gevoel breide zij tafel, bed en stoel. Het volle, rode voorportaal, haar laag beroep; en wel speciaal haar taal maakten de luiaard helemaal kaal. Moraal: Wie met het hoofd zijn vrienden maakt blijft ver rondom het hart spiernaakt. Vorige Volgende