niet alleen te waken hebben tegen de intellectuele overbelasting van de jeugd - iets waar lang niet iedereen zo van overtuigd is, als zij schijnen te zijn - maar ook tegen de gevaren die de plaats van de Nederlandse cultuur in de wereld zeer reëel bedreigen? Ik wil de ‘bevoegde instanties’ niet graag een brevet van onbevoegdheid geven door die vraag met een cru ‘neen’ te beantwoorden, edoch een positief antwoord wil mij toch ook niet over de lippen. Daarvoor geeft ook het wetsontwerp zelf mij veel te veel reden tot aarzeling. Een enkel voorbeeld moge dit verduidelijken.
Bij de toelichting op art. 11, lid 2 geeft de minister voorbeelden van vakken die, naast de verplichte vakken, in de daarvoor bestemde en in de rooster vrijgehouden uren zouden kunnen worden gedoceerd. Daaronder figureert, voor de gymnasia en athenaea, het vak cultuurgeschiedenis. Degeen die dit aan Zijne Excellentie heeft ingeblazen kan men moeilijk bevoegd noemen. Dit wonderlijk voorstel gaat blijkbaar uit van de gedachte dat er twee wel te scheiden vakken bestaan, te weten geschiedenis (verplicht), vermoedelijk opgevat als een jammerlijk in-, op- en afdreunen van jaartallen uit de Histoire Bataille, en cultuurgeschiedenis, vermoedelijk in die gedachtengang = ‘aardige’ geschiedenis. Ik ga mij er niet in verdiepen welke trauma's deze adviseur in zijn jeugd tijdens de geschiedenisles heeft opgelopen, moet alleen constateren dat zijn opvattingen omtrent het vak geschiedenis deze onderexpert stempelen tot een volslagen onbevoegde, een hopeloos geval.
Wetsontwerp 5350 houdt meer en even ernstige gevaren in. Een wil ik ervan nog noemen, de nivellering en de daling van het niveau. Alweer een heftig protest van de minister: dat is nu juist het laatste wat hij bedoelt. Laat ons zelf eens zien.
Een van de meest frappante staaltjes heeft meergenoemde Dr Karsemeijer in zijn ‘Weekblad’ (jrg. 54, nr. 29, 24-3-1961) gesignaleerd. De minister is zeer gesteld op een brugklasse, die voor alle scholen van voorbereidend wetenschappelijk onderwijs en voor h.a.v.o. en m.a.v.o. gelijk moet zijn, terwille van de zogenaamde horizontale doorstroming (d.w.z. verhuizingsmogelijkheid van het ene schooltype naar het andere). In dat brugjaar wordt les gegeven in twee der moderne talen, en wel, zo meent Z.E., in het Engels en het Duits. Neen, niet in het Frans, omdat... 1e de m.a.v.o.-scholen kunnen volstaan met het doceren van twee moderne talen, en omdat 2e de m.a.v.o.-leerlingen tenslotte een of andere vorm van beroepsonderwijs gaan volgen en er bij die tak van onderwijs geen of weinig behoefte bestaat aan kennis van de Franse taal. Of te wel, met andere en veel krassere bewoordingen (van mij, niet van Dr K.): in de eerste klas van gymnasium en athenaeum geen Frans, omdat de leerlingen van de huishoudscholen daaraan geen behoefte hebben. Dag, Frans!
In het internationaal cultureel en ander verkeer bewijst thans de Nederlander zijn waarde door een redelijke kennis van drie moderne talen; hij dwingt ermee de bewondering af van elke buitenlander die hij ontmoet. Het eindexamen Gymnasium A zal voortaan omvatten (toelichting bij art. 27) twee moderne talen, Gymnasium B één moderne taal, Athenaeum twee, h.a.v.o. één. Nu mag men over eindexamens denken hoe men wil, een feit is, dat een vak waarin niet wordt geëxamineerd het kind van de rekening wordt. Ergo, de talenkennis van de Nederlandse intellectueel wordt hierdoor niet alleen in gevaar gebracht, een van de belangrijkste plus-punten van de Nederlander in het verkeer met niet-Nederlandstaligen wordt hierdoor zonder meer opgeofferd aan...., ja aan wat eigenlijk?
En mag dan tenslotte de man van de universiteit een vraag stellen? Hoe denkt de minister zich de abituriënt van het v.w.o. aan de universiteit? Kunnen handel en industrie zich misschien behelpen met kennis van een of twee moderne talen, een Nederlands student aan een Nederlandse universiteit kan dat heel zeker niet. Maar ach, de universiteiten geven nu reeds cursusjes Latijn voor lieden die in een zwak (of onberaden?) ogenblik toegang hebben gekregen tot een universitaire studie waartoe hun vooropleiding ongeschikt is. Er kan best nog zo iets bij, het is mij wel. Willen dan echter - om ook hun goede wil te tonen - de bevoegde instanties ophouden met hun klagen over de voortschrijdende verlenging van de studieduur?
Tenslotte dit. Ik ben niet rechtvaardig geweest, ik had ook positiever geluiden kunnen laten horen over andere artikelen, maar de ruimte liet het niet toe. Aan de andere kant: de mogelijkheden van kritiek zijn nog bij lange na niet uitgeput. Het zou eigenlijk zo moeten zijn dat ieder weldenkend Nederlander zich persoonlijk rekenschap ging geven van de inhoud en de eventuele gevolgen van de Mammoetwet. Het is een wet immers die een zeer groot en belangrijk deel Nederlandse cultuur betreft, en dat gaat niet alleen het departement, noch alleen onze politieke vertegenwoordigers, dat gaat ons allen zeer onmiddellijk aan.