[Vervolg Een eindpunt aan de Ruhr]
is 30 pct dagbouw) dan moet men de mijnbouw in West-Duitsland op de grote moderne mijnen concentreren. Voor de modernere moet men de kant van Dortmund uit of naar het noorden over de Emscher.
Het inzicht in de noodzaak van dit noorden oostwaarts ‘wandelen’ is er altijd wel geweest sinds de technische mogelijkheden van diepere bouw er waren, maar er waren twee remmende factoren. De eerste daarvan is al genoemd: er was een tijd dat men om deze of gene reden (conjunctuur, oorlog) elke ton kolen tegen elke prijs nodig had. De andere reden is de verbondenheid met de staalindustrie, die natuurlijk niet zo gemakkelijk kan worden verplaatst, maar die de cokeskolen graag dicht bij huis heeft, omdat dat voordeliger is. De huidige staalconjunctuur is nu echter niet bepaald zo, dat men er aan de kostprijskant op een dubbeltje hoeft te kijken; men financiert een weergaloze expansie kalmweg over de consumentenprijs.
De GBAG, die zoals hierboven gezegd werd, begonnen is met radicaal marginale mijnen te sluiten, hoe moeilijk het op grond van de mijnbouwtradities en dito arbeidsromantiek ook valt, is echter een van de zeldzame ondernemingen, die zelf niet in het staal zitten. In plaats van naar de staalkant heeft de ‘Gelsenberg’, zoals men in Essen het bedrijf afgekort aanduidt, geëxpandeerd in de richting van het hol van de vijandelijke leeuw: de olie. Zodat men nu aan de Ruhr de figuur ziet, dat de grootste mijnbouwonderneming van het continent met 14 pct van de gehele Duitse steenkoolproduktie tevens 21 pct van de Duitse benzine maakt en 20 pct van de Dieselolie en 12 pct van de stookolie. In de gehele Duitse energieverzorging neemt de GBAG 12 pct van het totaal voor zijn rekening. Met zulk een sterke economische positie kan een dergelijke grote onderneming ook wat gemakkelijker een vorm van activiteit afstoten als het getij verandert. Niettemin wordt er met de sluiting van Friedlicher Nachbar en Bruchstrasse binnen afzienbare tijd een stuk Ruhrgeschiedenis afgesloten, een misschien wat geromantiseerd stuk oude mijnbouw, dat echter wat de menselijke kanten betreft ook in het verleden niet onder de slechtste sterren heeft gestaan.