Hollands Weekblad. Jaargang 2
(1960-1961)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermdNa de welvaartstaat
| |
[pagina 12]
| |
idea of wide potential appeal on which they could campaign in the face of stalwart conservative opposition. For the moment, at least, no such idea seems to be around. The reservoir which conservatives believe so alarmingly full may, in effect, be just a mud puddle’.Ga naar eind2) Radicalisering van het socialisme is geen oplossing meer. In feite is het verlangen naar radicalisering een vasthouden aan het verleden. Een verlangen dus naar miserabele sociale toestanden, waartegen men kan vechten en waarbij de massa's in vervoering kunnen raken. Dat verlangen naar radicalisering is conservatief-romantisch en van dezelfde aard als het oerconservatisme, dat heimwee heeft naar de schilderachtigheid van de armoede en naar het ‘bontere’ leven, dat dan aan de welvaartstaat zou zijn voorafgegaan. Een ‘reactionair verlangen’ is een nog betere kenschetsing. Maar wat dan wel, nu blijkt, dat de welvaartstaat geen doel meer kan zijn, nu het sociale vraagstuk niet meer domineert? Nu op het sociaal-economische gebied de grenzen tussen ‘behoudend’ en ‘vooruitstrevend’ steeds moeilijker te onderscheiden zijn, nu Keynes bij de confessionelen evenzeer school heeft gemaakt als reeds lang bij de socialisten? Bijvoorbeeld: tegen ministers als Zijlstra en De Pous, beiden lid van ‘conservatieve’ partijen kan men als socialist geen agitatie meer voeren zonder zich belachelijk te maken. De socialisten hebben geen stevig houvast meer, de politieke ervaring van twee jaar oppositie tegen het kabinet-De Quay heeft dat duidelijk gemaakt. Ik zou een nieuw begrip willen gebruiken: de ‘liberalisering’ van het socialisme. De socialisten zullen wel huiveren, want zij denken natuurlijk onmiddellijk aan ‘laissez faire’ en aan de V.V.D. van Oud. Ik denk helemaal niet aan de economie, natuurlijk ook niet aan het liberalisme van Oud, maar wel aan het liberalisme van Thorbecke, dat een veel grotere invloed op het oorspronkelijke Nederlandse socialisme heeft gehad dan men tegenwoordig nog beseft. Tenzij er onverwachte verschrikkelijke dingen gebeuren, zullen in de toekomst (ik denk verder dan de Algemene Kinderbijslagwet) de controversen over het sociaal-economische voornamelijk technische controversen zijn met weinig of geen politieke betekenis.
Wanneer men om zich heenkijkt, is men verbaasd over de ouderwetse benardheid, die in een moderne welvaartstaat kan heersen. Voorbeelden: benepen eerbied voor het taboe van de geboortebeperking; angstig gescharrel met de echtscheidingswetgeving, die ouderwets is, maar die men nog ouderwetser wil maken; te weinig geld voor onderwijs; malaise bij het openbaar onderwijs; achterlijkheid bij sommige provinciale besturen en gemeentebesturen; onbevredigende toestanden bij de politie, het O.M. en de rechterlijke macht; een armetierige, door ondeskundigen gevoerde cultuurpolitiek. En dan de minder prettige bijverschijnselen van de welvaartstaat, die er heus zijn: teveel respect voor het overheidsgezag (de ambtenaar heeft altijd gelijk, de particulier zelden of nooit); de angst om ondubbelzinnig voor u te laten blijken, dat men areligieus is; morele verontwaardiging over iedere vorm van kritiek; overdreven fatsoenlijkheid bij de bestrijding van hoogst onfatsoenlijke tegenstanders. De socialisten moeten zich ervan bewust worden, dat zij geen heilsleer meer uitdragen voor de paupers, maar dat zij een doodgewone politieke partij zijn, net zo doodgewoon als andere partijen, niet met een hogere moraal. Vandaar ook, dat ik boven de sociologische preek van prof. Banning de onverbloemde, jargonloze taal van De Kadt prefereer.
Ik vind de welvaartstaat voortreffelijk, ik heb niets tegen bromfietsers, jongelui met | |
[pagina 13]
| |
opzichtige kleding en jukeboxes. Ik vind die verschijnselen niet hinderlijker dan verschijnselen als gereformeerde predikanten, regionale folklore of carnaval. Het is allemaal veel normaler dan de wantoestanden van de jaren dertig (W.A.-mannen waren veel onsmakelijker en gevaarlijker dan nozems, ook in de geüniformeerde A.J.C.'ers heb ik nooit iets verhevens kunnen ontdekken) en de politieke hysterie, die daarvan het gevolg was. Maar die welvaartstaat met zijn vervlakking van de grote sociale conflicten moet geen stilstand worden. De door mij opgesomde zaken, die voor het menselijke geluk even onontbeerlijk zijn als sociale welstand, moeten ook via de politiek worden verwezenlijkt. Daar ligt een terrein voor nieuwe strijd. De vakbondsleider en de econoom zullen iets op de achtergrond raken en de samenwerking met de roomskatholieken en protestanten zal niet zo gemakkelijk zijn als men nu in socialistische kringen toch wel hoopt. Een ‘liberalisering’ van het socialisme, met behoud natuurlijk van de sociale verworvenheden, kan een grote verandering in het politieke beeld van Nederland teweegbrengen, de goede liberalen in de V.V.D. zullen door die ontwikkeling, misschien ook de overhand kunnen krijgen, boven de belastingverlagers en de opportunisten. Socialisten moeten niet vergeten dat zij lieden zijn, ‘door wier aderen altijd wat bloed van de anarchist en de libertijn moet vloeien en niet te veel van dat van de conventionele en de preutse burger.’Ga naar eind3) Deze woorden, ook voor Crosland, zouden de socialisten zich van de toekomst goed in het hoofd moeten prenten. |