leesbaar verhaal te geven. Neem bijvoorbeeld het geval van mevrouw van W.R. die-haar dochter trouwplannen had met een jongeman die wel studeerde en zelfs corpslid was en lang geen slechte vooruitzichten had maar die, vervelend om het zo te zeggen maar je begrijpt wat ik bedoel, echt niet helemaal dezelfde soort stand was (precies wat een zekere Engelse pianolerares zou aangeven met N.Q., afkorting van N.Q.O.C.D., of not-quite-our-class-dear). De zorgen van mevrouw, de wijze waarop zij onbehagen wekte bij haar aspirant-schoonzoon, en de manier waarop die koude oorlog besproken werd door vrienden en bekenden, kunnen hier niet allemaal beschreven worden: in te vullen. Genoeg dat zij tenslotte de overwinning wegdroeg. De jongeman staakte zijn bezoeken, en hier is dan het slot van het verhaal, een wending die moeilijk te verbeteren zou zijn, vooral omdat zij tegelijk diskreet en uitbundig aan de grenzen van het standsbesef herinnert: het meisje trouwde een paar jaar later met een sergeant van het Amerikaanse leger.
In een wat zwaarder genre is er het geval van C., intellektueel met een heel keurige stem en litteraire ambities, die trouwde met een vrouw van een stand die bepaald mijlen lager was, zoals dadelijk bleek als zij haar mond opendeed waar het platst mogelijke Amsterdams uitkwam. Niettemin, dat was lange tijd een mooi huwelijk, ‘zij zaten aldoor aan elkaar’, twintig jaar lang, terwijl die intellektueel de schitterende blanke vogel van het litteraire succes najoeg. Toen ineens was het afgelopen, van de ene dag op de andere: de man kreeg een zenuwinzinking, de blanke vogel verdween uit het zicht, en de vrouw moest weg - daar hoefde niet meer over gepraat te worden, haar aanblik was hem onverdraaglijk op de ogenblikken waarop zij niet helemaal onzichtbaar voor hem was. Er is geen ontkomen aan: bij de interpretatie daarvan moet aangenomen worden dat C. zijn huwelijk aanging om uit de keurigheid van zijn stand door te breken naar een wereld waar alleen de waarden van
de litteraire kunst geldig waren, en dat de mislukking van het huwelijk de consequentie was van de mislukking van die opzet. Als hier op de een of andere manier de gedachte ingewerkt werd dat de mislukking al onvermijdelijk was op de dag dat het huwelijksplan rees, zou het verhaal niet beschuldigd kunnen worden van onvoldoende diepgang.
In minder persoonlijke toepassing, als achtergrond van een verhaal, zou heel goed kunnen dienen de manier waarop vanouds, en waarschijnlijk nog steeds, de bewoners van Heemstede praten over die van de andere Haarlemse randgemeente Bloemendaal. In Bloemendaal (en in Aerdenhout, dat is hetzelfde) is het gemiddelde inkomen hoger dan in Heemstede, en de gemiddelde tuin is groter, de gemiddelde villa rianter. Betekent dit dat Heemsteedse mensen opzien tegen Bloemendaalse? Geenzsins natuurlijk. Bloemendaalse mensen staan in Heemstede bekend als vulgaire handelaren met dwaze vrouwen; domheid en kouwe drukte vieren hoogtij in Aerdenhout, het is het toonbeeld van een gemeente van parvenu's. In de praktijk beletten deze veroordelingen niet dat het verkeer tussen de twee randgemeenten normaal voortgaat, en dat er individuële vriendschapsbanden gelegd worden; maar de lading aan verdrukt standsbesef in zulke termen van de Heemsteedse mythologie als ‘een Aerdenhoutse mevrouw’ is daar niet minder sterk om.
Over het algemeen zal een levendig standsbesef, in zijn meest gangbare uitdrukkingen, zoals het woord ‘burgerlijk’ en de burgerlijke variëteit daarvan: ‘ordinair’, meer bij vrouwen waarneembaar zijn dan bij mannen. Bij de verschillende verklaringen daarvoor mag niet weggelaten worden dat vrouwen vaak beter zijn dan mannen in het geanimeerde gebruik van begrippen waar de cultuur geen serieuze waarde aan toekent. Serieus is het standsbesef niet; van invloed op het gedrag van de meeste mensen is het wel, meer waarschijnlijk dan een bewustzijnsinhoud van erkende status zoals de vrees voor het eind van de beschaving. Als men hier uit wil afleiden dat de mens niet een serieus wezen is, kan het moeilijk weerlegd worden. Aan de andere kant moet in aanmerking genomen worden dat de cultuur, altijd geneigd om uit haar krachten te groeien in hoge begrippen, aan de verlenging van het predikaat serieus eisen verbindt waar de menselijke natuur niet op berekend is.
In ieder geval lijkt het standbesef een duurzaam verschijnsel te zijn. In tijden