tegen effectief stelling genomen kan worden. Minister Luns was de enige die behalve het Nederlands belang ook het belang van de bestaande gemeenschappen verdedigde, en hij kreeg daarover zelfs van sommige Nederlandse kranten te horen, dat hij ons land door zijn weerspannigheid toch maar lelijk had geïsoleerd.
2. Duitsland, Italië, België en Luxemburg, althans de huidige staatshoofden van deze landen, zijn blijkbaar niet meer bereid een Europese integratie in haar tot dusverre gekozen gedaante te ondersteunen en te ontwikkelen. Men kan tenminste moeilijk aannemen, dat zij zich alleen maar hebben laten ompraten door De Gaulle, dat zij geloof hechten aan zijn mooie woorden dat politieke confederatie de volgende stap is na economische integratie. De vier die in Parijs hun handtekening wilden zetten onder het Franse plan, keurden daarmee het concept van het ‘Europa der vaderlanden’ goed. Dat concept is niet te rijmen met het ideaal van een geïntegreerd Europa met supranationale gezagsorganen. Het is er de vervanging van.
3. De Gaulle heeft geprofiteerd van de spraakverwarring die er bestaat over de termen economische en politieke samenwerking. De voorstanders van een federatie-derzes bepleiten al jaren, dat de economische integratie gevolgd moet worden door een politieke, en zij bedoelen daarmee niet in de eerste plaats dat de samenwerking uitgebreid moet worden tot andere gebieden dan het economische, maar meer dat het supranationale karakter van de economische gemeenschappen versterkt moet worden door versteviging van de positie van hun executieve organen en door het creëren van een Europees parlement. Door zo'n ontwikkeling zouden de nationale regeringen aan macht verliezen.
Die nationale gouvernementen, althans vijf van hen, hebben nu op initiatief van De Gaulle besloten deze aanval op hun bevoegdheden af te slaan, en een tegenaanval op de
gemeenschappen te ondernemen, door het begrip politiek tegen de federalisten uit te spelen. Zij prijzen hun intergouvernementele confederatie aan als belangrijke stap in de richting van de verlangde nauwere politieke samenwerking, en wie zich tegen deze voorstelling van zaken verzet - zoals minister Luns - krijgt te horen dat hij de Europese eenwording saboteert en daardoor de Russen (dat zei Adenauer) in de kaart speelt.
Economie en politiek zijn niet twee aparte terreinen. Politieke samenwerking omvat economische samenwerking (zoals ook blijkt uit De Gaulle's plan om in Parijs een economische commissie in het leven te roepen, los van EEG, EGKS en Euratom). De pogingen in de drie gemeenschappen te komen tot een Europees economisch beleid zijn pogingen om een gemeenschappelijke politiek tot stand te brengen. Niet alleen binnenlands Europees, maar ook ten opzichte van andere landen.
‘De economische integratie impliceert politieke beslissingen en politieke gezagsvorming’, staat in het heldere en overtuigend gestelde memorandum, dat het hoofdbestuur van de Europese Beweging vlak vóór het Parijse overleg heeft rondgestuurd. Zij hebben gelijk, al moeten zij niet vergeten, dat zij zelf hebben bijgedragen aan het ontstaan van de verwarring over de denkbeeldige grenslijn tussen economie en politiek.
4. De voorkeur van De Gaulle voor nieuwe samenwerkingsvormen als instrumenten voor zijn Franse machtspolitiek bewijst dat de oude hem vooral in dit opzicht niet bevielen. Deze overweging levert een van de weinige pluspunten op, die de Parijse gesprekken de federalisten te bieden hebben. Zij kunnen het wantrouwen van De Gaulle tegenover de bestaande gemeenschappen gebruiken als argument tegen degenen, die die gemeenschappen tot dusver juist wantrouwden omdat zij er teveel een verlengstuk van de Franse politiek in zagen. Althans in ons land zullen de tegenstanders van een zesfederatie en de voorstanders elkaar nu kunnen vinden in hun gemeenschappelijke afkeer van De Gaulle's pogingen de Franse machtspositie op te blazen. Zowel de mensen, die hun vertrouwen en hun gevoel van solidariteit primair op Engeland en Amerika en daarmee op de Navo richten, als de mensen die in de eerste plaats ijverden voor een geïntegreerd Europa van de zes, zullen minister Luns dankbaar zijn voor zijn vasthoudendheid. Dat maakt zijn positie in eigen land - althans wat zijn Europa-politiek betreft - op het ogenblik voldoende sterk. Hoe eerder het parlement nog eens duidelijk