P.v.d.A. hebben gevreesd, is bekend.
Maar het lijkt onjuist, daarom te zeggen, dat de doorbraak mislukt is. Wat zij nl. naast een matige afheveling van de linkervleugels der confessionele partijen heeft bereikt, is dat zij die linkervleugels, voorzover zij zich niet lieten afhevelen, een veel sterker positie in hun eigen partijen heeft gegeven. Terwijl er vóór de oorlog voor vele linkse confessionelen geen acceptabel alternatief bestond naast de confessionele groep waartoe zij behoorden, zodat zij betrekkelijk machteloos stonden tegenover hun rechtser leiding (die die machteloosheid besefte), moet de leiding van de confessionele partijen nu voortdurend op haar qui-vive zijn, dat zij haar linkervleugel niet van zich afstoot. Toegegeven: ook zonder principiële ‘doorbraak’ zou zij dat bij de naoorlogse ontwikkeling meer hebben moeten zijn, maar tegenover een zuiverder arbeiderspartij van het vooroorlogse stempel met een sterkere marxistische vleugel, zou zij voor die druk van links veel minder bang zijn geweest. Dat de P.v.d.A. in de naoorlogse jaren een zo preponderante, en een voor de andere partijen irriterend preponderante rol heeft weten te spelen, dankt zij ongetwijfeld aan de sterke druk, waaronder zij - dankzij de doorbraak - de linkervleugels van de mederegerende partijen heeft gehouden.
Niet alleen dááraan. Het lijkt mij, dat zij haar onevenredig grote invloed mede te danken heeft aan het feit, dat zij in het algemeen bekwamer ministers wist op te brengen, die binnen het kabinet en in de Kamers het overwicht van hun bekwaamheid konden uitoefenen. In zekere zin was het laten vallen van het kabinet Drees een afschudden van het steeds irriterender juk der bekwaamheid. Dát de P.v.d.A. bekwamer krachten kon, en nog steeds kàn, naar voren schuiven dan de andere partijen, dankt zij voor een deel aan de doorbraak, die haar juist in de top nieuw bloed heeft ingepompt, en - vermoedelijk belangrijker - die haar heeft behoed voor een afvloeiing van talent, welke de S.D.A.P., met het toenemen van de welvaart, en de daarmee samengaande verburgerlijking van het progressieve denken, ongetwijfeld bedreigd zou hebben.
Vooral in een land als Nederland, waar er geen sprake van is, dat één van de partijen haar machtspositie op een absolute kiezersmeerderheid zou kunnen baseren, zijn de hier beschreven indirecte gevolgen van een gewijzigde partijengroepering van misschien nog groter betekenis dan de rechtstreekse invloed ervan op de verkiezingen. Men kan hier alleen maar een vertroebeling van de politieke verhoudingen in zien, als men zou menen, dat de resulterende machtsverschuiving niet in overeenstemming is met de werkelijk in het land levende politieke verlangens.
Moet men die vertroebeling dan wellicht zien in het feit, dat ten aanzien van kwesties als echtscheiding, kunstmatige inseminatie, crematie en - wellicht - Toto, de P.v.d.A., door haar bredere basis, een minder duidelijk