Het groene front: een parlementair gevaar
A.F. Luyendijk
De enorm sterke pressie van de agrarische belangengroepen heeft zich verleden week weer in de Tweede Kamer gemanifesteerd. De stilzwijgendheid, waarmee alle politieke fracties zich achter die pressie van hun agrarische partijgenoten hebben gesteld, was tekenend voor de zwakte van de Tweede Kamer. Zo op het eerste gezicht zou men menen, dat die Kamer nu eindelijk eens een minister fel durfde aan te vallen, dat zij dus zeer kritisch kan zijn, als het erop aankomt - in werkelijkheid was dit helemaal niet zo. Het lijkt vreemd, maar juist nu had de meerderheid in de Kamer, de regeringspartijen dus, de minister van landbouw moeten verdedigen, tegen de druk van hun agrarische partijgenoten. De zachtzinnigheid tegenover De Quay en Beerman wordt nog belachelijker door deze kilheid ten opzichte van een goede minister, die een verstandig landbouwbeleid voert, dat door de landbouwers in strijd wordt geacht met hun belang.
Die stilzwijgendheid had natuurlijk haar reden. De boeren zijn voor alle partijen een belangrijke kiezersmassa. Veel belangrijker dan de arbeiders, die niet aan alle partijen stemmen opleveren. Vandaar ook dat de pressie van de arbeidersgroeperingen in de Kamer veel minder succes heeft dan de pressie van de boeren, die tegenwoordig met de benaming ‘het groene front’ worden aangeduid. Bovendien heeft het begrip arbeider voor vele politici nog iets vijandigs, iets dat met de klassenstrijd heeft te maken, met looneisen en stakingen, terwijl de boer nog steeds wordt beschouwd als een stoere werker, een reële vent, die geen maatschappelijke onrust stookt, die loyaal is. De boer uit de streekromans, de man, die niet subtiel is, maar die met zijn beide benen op en in de aarde staat, godvruchtig en gezond.
Dit is geen grapje, maar de weergave van een sentiment, dat werkelijk onder de politici (trouwens onder een groot deel van het Nederlandse volk) leeft. Iemand, die de boeren van nabij kent, oordeelt anders. Een boer moet men niet idealiseren, omdat hij met evenveel kwade eigenschappen is behept als de stadsmens. Men hoeft hem ook niet belachelijk te maken, want daar is geen reden voor. De mensen met de kleine bedrijfjes kunnen achterlijk in hun opvattingen zijn, de moderne boer is vaak zeker zo capabel als een industrieel.
De resultaten van het boerenbedrijf zijn afhankelijk van allerlei niet te voorziene factoren (vooral het klimaat is van grote betekenis), die men bijvoorbeeld niet bij de risico's van de industrie aantreft. Hij voelt zich onbeschermd, de grote landbouwcrises werken ook nog steeds in zijn opvattingen door. Maar zo exclusief is de positie van de boeren in de moderne maatschappij niet meer, dat zij ieder jaar opnieuw kunnen aandringen op een bijzondere bescherming en altijd weer met succes.