Kleine manifesten
K.L. Poll
Sommige mensen zijn in hun denken verticaal, andere horizontaal. De verticaal gelooft in vooruitgang, in feitenkennis, in het ideaal waarvoor hij zich inspant, in het gelijk dat hij zich veroverd heeft of dat hij van kindsbeen heeft meegekregen. Hij verdeelt de mensheid in goeden en slechten, intelligenten en dommen, vrienden en verraders, en hij maakt er zich geen zorgen over, dat hij bij al zijn tweedelingen tussen God en duivel zelf steeds aan de fijne kant van de streep staat. Hij is strijdlustig en onverdraagzaam. Hij ziet duidelijk hoe dicht tolerantie en onverschilligheid, begrip voor de tegenstander en harteloosheid in elkaars buurt liggen. De verticalen praten al snel over snotneuzen, pubers, gebrek aan kennis van zaken, wanneer zij meningen en moralen tegenkomen die niet de hunne zijn. Zij zien wel de veelkoppigheid van de waarheid, maar dat verhindert hun niet het monster te bestijgen, aan één van de koppen de voorkeur te geven, en met vuur de onwaarheden te bestrijden die van hun gezichtspunt uit in het vizier komen.
De horizontalen blijven nieuwsgierig om het beest heenlopen, en zoeken naar overwegingen die het gelijk van de resolute gelijkhebbers en van henzelf relativeren. Zij zijn meer gesteld op een onrechtvaardige vrede dan op een rechtvaardige oorlog, niet zozeer uit lafheid en gemakzucht - die komen er soms bij - maar vooral door hun overtuiging, dat er niet zoiets als een onmiskenbare en bereikbare rechtvaardigheid bestaat. De horizontalen cultiveren Auden's ‘sense of theatre’, en hun tegenspelers reageren daarop met verontwaardigd te vragen: ‘Maar geloof je dan niet, dat sommige waarheden meer waar zijn - en dus het verdedigen en propageren waard - dan andere; dat eerlijkheid, hart voor de mensen en vermeerdering van kennis idealen zijn, waar de scepsis geen vat op krijgt en waarvoor men zich dan ook zoveel mogelijk schrap moet zetten?’
De vlaktebewoner wordt soms jaloers en half overtuigd door dit enthousiasme van de bergbeklimmer, die beurtelings naar beneden en naar boven kijkt. Maar het lukt hem nooit zijn aard lang te verloochenen. Al na een paar onhandige klimpassen beseft hij weer, hoeveel hypocrisie nodig is om in de eigen nobele bedoelingen te blijven geloven, hoe glibberig de mooie eerlijkheid is, en, daartegenover, hoeveel onwetendheid men moet willen bezitten om een open oog te kunnen houden voor wat er zich van dag tot dag afspeelt.
De horizontalen krijgen dikwijls te horen, dat zij ‘verschillende dingen door elkaar halen’. Dat doen zij inderdaad, maar het lijkt hun geen verkeerde gewoonte. Zij zijn er zeker van, dat de onvoorwaardelijke gehoorzaamheid aan een programma, of alleen al aan een keuze, leidt tot eenzelfde soort verblinding als die van de gereformeerde dominee. Daarmee is niet gezegd, dat zij ieder programma verwerpen en nooit tot een keuze komen - dat kan geen mens - maar wel dat zij zich het recht op spelbrekerij en tegenstrijdige voorkeuren voorbehouden.
‘The reaction of an audience to good poetry is laughter - the laughter of delight and discovery, not of derision. In fact, the basic emotion aroused by any work of art, however somber or tragic, is joy, even hilarity’. (Karl Shapiro, In Defense of Ignorance).
Ieder maecenaat bevat de kiem van slavernij. Is de maecenas een individu, desnoods bemoeiziek en grillig bij het verlenen van zijn gunsten, dan weet de kunstenaar tenminste min of meer waar hij aan toe is. Hij moet één heer tevreden stellen en hij staat vrij tegenover alle andere. Maar de dienstbaarheid, die gekweekt wordt door de culturele filanthropie van onpersoonlijke stichtingen, grote bedrijven of de staat, is gevaarlijker. De kunstenaar wordt door de glimlach en de schouderklop van de verenigde gezagsdragers ingepalmd en ontwapend zonder dat hij het op den duur zelf meer merkt. Instellingen als de Ford Foundation, het Prins Bernhardfonds en de Fondation Européenne de la Culture, hoe goed ook bedoeld en hoe verlicht ook bestuurd, drijven de kunsten in de richting van gehoorzaamheid. Ieder protest wordt gesubsidieerd en daardoor afdoende onschadelijk gemaakt. Contact, samenwerking, in de modevorm van congressen, seminars en uitwisselingen, krijgt de naam van hoogste culturele goed. En dat is het niet.