Hollands Weekblad. Jaargang 2
(1960-1961)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 9]
| |
Een beetje toneel (vervolg)
| |
[pagina 10]
| |
tragedie (cf. uitdrukkingen als ‘maak er nu geen drama van’). In dagelijkse conversatie kan men met deze betekenis vrede hebben, want de context is altijd wel duidelijk, maar waar het hier over het toneel gaat, had men nauwkeurig moeten zijn. Rodenko antwoordde: ‘Er spelen zich geen drama's buiten het theater af. Buiten het theater zijn er alleen vreemde (komische, lugubere) toestanden’. Dat is een poging om te preciseren, zij het ook niet de meest duidelijke, maar de meeste beantwoorders hebben eenvoudig het woord de voornoemde populaire betekenis laten hebben. Dat is best, dan weten we tenminste waar we over praten, maar dan hadden de vragenstellers toch wel even kunnen vragen: ‘Vindt U het nodig, dat toneel uitdrukking geeft aan etc?’ De moeilijkheid met de vraag zoals hij er nu staat is, dat men direct kan merken dat de vragenstellers en hartgrondig, hartstochtelijk, ja, wanhopig ‘nee’ verwachten. Het is ook prettig te lezen dat lang niet alle antwoorders zich aan deze spelregel hebben gehouden. Mijn favoriete ‘lachertjes’ onder de antwoorden zijn de volgende: ‘Natuurlijk niet’, schrijft Dimitri Frenkel Frank. ‘Want anders zouden alle theaters propvol zijn, voortdurend’. Hierop past een hartgrondig en diepgevoeld ‘o’. Waarom niet ‘geheel leeg, voortdurend’? In ieder geval is dit een goede raad voor alle ‘commerciële’ toneelgezelschappen. Dan Roduin: ‘Nederland is geen crisisgebied, de intelligentsia heeft hier niet in levenden lijve deel aan “drama's die zich buiten het theater afspelen”, een Culturele bovenlaag, waarin ook de theatervakman figureert, is verliteratuurd’. Als iets verlitteratuurd is, is het dit antwoord. Als ik Roduin wel begrijp moet men b.v. een neger in Zuid-Afrika zijn om toneel zoals Roduin het wenst te kunnen produceren en te waarderen. Ik durf om een flink bedrag te wedden dat dit niet het geval is, hoewel ik geenszins betwijfel dat sommige Zuid-Afrikaanse negers er even goed toe in staat zouden zijn als sommigen van een ander ras of nationaliteit, als ze maar niet in een crisisgebied woonden! Het is nog niet zo lang geleden dat wij persoonlijk ondervonden dat een crisisgebied nu juist niet het juiste gebied is voor ‘culturele’ vernieuwing. Maar om de politiek er nog buiten te laten; vindt Roduin het leven zo gemakkelijk in Nederland dat er geen enkel ‘drama’ buiten het toneel plaatsvindt? Gelukkige Roduin! Dat is inderdaad de mening van een ander antwoorder, Hans Croiset, die schreef: ‘Het toneelgebeuren in Nederland verloopt even kalm en rustig als het leven in dit land’. Gelukkige Croiset! Ter meerdere complicatie heeft men België een andere eerste vraag gegeven n.l.: ‘Vindt U dat het “officieel” toneel zich te veel schikt naar de kruideniersmentaliteit van een zeker publiek, en opvallend achterblijft met wat elders reeds tot het “gewone” repertorium behoort - zo ja, want denkt U over deze voorzichtige of bange houding?’ Hoort U het subtiele verschil ook of verbeeld ik het mij alleen? Worden de Belgen niet wat meer als beginners in toneelzaken behandeld? Werden wij Nederlanders hier niet geacht verder gevorderd of intelligenter te zijn? Zoja, waarom? In ieder geval; aan deze vraag had ook wel eens een vraag mogen voorafgaan; ‘vindt U ook dat een zeker publiek een kruideniersmentaliteit heeft?’ Maar dat, en ook dat kruideniers blaam verdienen, betwijfelt blijkbaar niemand, niemand schijnt ook onzeker in zijn gissing wie dit ‘zekere’ publiek is, behalve misschien Johan Daisne in wat Sleutelaar zijn ‘eenmanspositie’ noemt. Daisne maakt de tegenwerping: ‘“elders” is meestal de hoofdstad van het snobisme’. Dat kan zeer redelijk zijn, maar wat cryptisch. Als hij wil zeggen dat bedoelde hoofdstad nergens is, heb ik er vrede mee. Ik schei ermee uit, er zijn nog meer vragen en een rijstebrijberg van zwaar-wichtigheden, orationes pro domo, met daartussendoor wat redelijkheid en enige (bedoelde) schertsantwoorden (dus ook redelijk). Het moet mij dan ook van het hart, dat ik boven al het andere, dat in dit toneelnummer staat, prefereer Goed Voorbeeld, realistisch spel in één bedrijfje door C. Buddingh'. Dit is kort en bondig, dramatisch en de enige waarlijke adequate reactie op ‘de drama's die plaatsvinden buiten het toneel’.
Ik las eens ergens als citaat een rijmpje van Max Beerbohm, dat begon: The theater's in parlous state.
en waarin verderop de regels voorkwamen: It always is, it always was,
God has ordained it so.
Ik ben helaas vergeten waar ik dit gelezen heb en voorzag mij daarom van Max Beerbohm's Around Theatres, in de hoop het daar geheel in te vinden. Helaas, het stond er niet in, maar al weet ik dan text en context van deze verzen niet, ik twijfel niet aan de waarheid van hun inhoud. Ik las overigens het boek met genoegen; er is weinig proza dat ik zo graag lees als dat van Beerbohm. In het begin was ik haast bereid | |
[pagina 11]
| |
om te verzinken in nostalgische en volkomen ongegronde en ongrondbare illusies over ‘fin de siècle’ (whatever that may be) en ‘le dandyisme’, maar ik werd door iets onverwachts tot de realiteit gebracht. Ik las van ‘the incomparable Max’ een enthousiaste loftuiting over Op Hoop van Zegen van Heyermans. Het werd alle Engelse toneelschrijvers (in 1903) tot voorbeeld gesteld en op zo overtuigende wijze, dat ik beslist weer eens Heyermans zal gaan lezen. Ook was het weer eens een aardig blijk van het alomtegenwoordige geloof aan het betere ‘elders’. Tenslotte wil ik melding maken van de uitgave van De Knop (De Bezige Bij). Op de kaft hiervan ziet men de twee protagonisten van dit stuk heel maarschalks de tongen tegen zich uitsteken. Binnenin staat het stuk, met een bijna Shaviaans doch minder serieus commentaar van Mulisch, waarin ook een soort ooggetuige verslag verwerkt is van de interrupties in Brussel. Ik had me al afgevraagd waaraan men zich toch zo geërgerd had en reeds een ingenieuze theorie ontworpen op grond van het feit dat in landen die ‘hun koloniën’ kwijtraken, een deel van de bevolking plotseling zeer krijgshaftig en gevoelig voor ‘de eer van het leger’ wordt. De citaten die Mulisch geeft wijzen echter niet in die richting; men schijnt alleen boos geworden te zijn over de scatologische grapjes. Daar kan ik zelfs mee meevoelen, want ik houd er ook niet van. Bovendien, er staat in Brussel een anthropomorf stadssieraad waarover een Frans liedje geschreven is, dat Maurice Chevalier gezonden heeft, en een Nederlandse film is gemaakt. Ik ben overtuigd dat degenen die tegen De Knop geprotesteerd hebben daar elke dag, in weer en wind en weerwil van de politie, met verontwaardiging, spandoeken en desnoods geweld touristen trachten te verhinderen dit monument te bezoeken. Dat geeft hun dan ook het morele recht Mulisch uit te fluiten. |
|