Waarom lachen we dan?
H. van den Bergh
Naar aanleiding van René Sleeswijks nieuwe revue ‘Tot vanavond’.
De Snip- en Snaprevue is en blijft een voor Nederlandse begrippen Uniek Schouwspel. Het tempo van de changementen is adembenemend, de decoratie vaak opvallend stijlvol, de discipline bij alle uitvoerenden grandioos en er zijn zelfs een aantal ‘special effects’ die men heus in de Folies Bergères ook niet kinderachtig zou vinden, (zo bijv. een immense, boven een dansnummer opgehangen spiegel, waardoor een vlakke vloerbeschildering een driedimensionaal aspect krijgt - knap gedaan en handig uitgebuit!)
Daarentegen wordt met het niveau van de sketches wel zozeer op het allergrootste publiek gemikt, dat men zich een paar keer (ongeveer 5 keer; er zijn 6 sketches) tijdens het kijken voorneemt om nooit meer terug te komen. Natuurlijk merkt men telkens met veel waardering de ongelofelijk fijn geslepen routine op, waarmee Willy Walden de zaal in zijn zak steekt, maar men zit er zich somber te maken over de botheid van ons nationaal gevoel voor humor, tot men plotseling toch nog een paar keer in de lach schiet. Dit overkwam mij twee maal.
1e keer) Willy Walden zegt, namopperend, voor de vijftiende keer, ‘Ja ik laat mijn club daar een beetje beledigen’ zeer lang nadat er een hoogst onschuldige opmerking over Ajax is gemaakt. 2e keer) Er is een soort testmachine voor alcoholische verkeersovertreders. Men moet door een slang blazen en dan vermeldt de machine het alcoholpercentage en het aantal uren dat uitgeslapen moet worden, de vierde of vijfde die onderzocht moet worden, komt luid lallend op en moet net als alle anderen in de slang blazen. Hij doet zulks krachtig, waarop de machine alleen nog maar terug kan lallen.
Mijn voorzichtige lachjes van net opgevoed burgerman gingen uiteraard volkomen verloren in de orkaan van vreugde en dijengeklets, die het ganse rood-aanlopende Carré voortbracht. Wat voor oorzaak heeft dit ongelofelijke plezier? Wat voor psychologische wetten, die op iedereen vat hebben, schuilen er toch achter deze eenvoudige toneeleffecten moetst ik me wel afvragen. Beide malen was er een serie herhalingen in het spel geweest, een soort automatisme. We zien een levend mens voor ons, iemand die schijnbaar net is als jij en ik, maar die optreedt in een soort mechanische situatie. We krijgen een kijkje in een overgeordend bestaan, in een keihard georganiseerde afspiegeling van ons eigen leven, in zo door vaste wetten geleide omstandigheden, dat we er veel meer vat op hebben dan op ons werkelijke leven. Het hele publiek voelt zich in die vereenvoudigde, onontkoombaar verlopende toneelsituatie veel meer thuis, dan ooit in het alledaagse leven.
Door alle tijden heen zijn comedieschrijvers trouwens uit geweest op het gemakkelijk herkenbare, op het onmiddellijke begrip van het publiek voor de situatie. Zij grepen daarom in tegenstelling tot de tragedieschrijver graag naar de Schablone, naar van ouds vertrouwde figuren, gedragingen en verwikkelingen. Vanaf de Commedia dell' Arte tot in onze poppenkastvoorstellingen beeldt men liever vaste typen uit (de slimme knecht, de dokter, de diender etc.) dan nieuwe en dus onbekende individuen. Maar ook bij de grootste blijspelschrijvers vinden we die typering tot in de titel toe terug. De snoevende krijgsman van Plautus, le Menteur van Corneille, le Misanthrope, the Taming of the Shrew en de Spaanse Brabander staan als typische soort-beschrijvingen immers duidelijk tegenover tragedietitels, die hun individuele helden noemen: Agamemnon, Polyeucte, Brittanicus, Macbeth en Lucifer. Het aansluiting zoeken bij het herkenbare en bekende is blijkbaar altijd voor comedianten het vaste recept geweest, omdat de Aha-Erlebnis van het blijspel op iedere toeschouwer kennelijk bevrijdender en dus plezieriger werkt, dat een ‘O-jé-Erlebnis’ in een tragedie.
Dit alles kan achter die vijftien maal herhaalde uitroep van de Ajax-fan Walden hebben gezeten. Vijftien maal met precies dezelfde intonatie en mimiek dezelfde zin zeggen, dat doet geen echt mens, dan ben je een soort pop, een hanteerbaar mechaniek, een lachwekkend-automatische karikatuur van een echt mens. Laten we gerust vaststellen: hoe on-natuurlijker de situatie is, hoe groter de tegenstelling met wat we gewend zijn, hoe harder we lachen. Wel moeten we natuurlijk het gegeven makkelijk herkennen: de voetbalenthousiast. Maar die figuur moet worden platgemangeld tot een patroon, waarvan alle ongeordende uitsteeksels, die het dagelijks leven zo onoverzichtelijk maken, zijn weggeknipt.
Dat verkwikt ons dus. Het ordenend ingrijpen van een ontwerper die het allemaal bedacht heeft. We zien hoe het werkt en waar het allemaal naar toe gaat. Alles heeft