pleisterplaats als een station. Maar dit daargelaten kunnen wij bepaald niet zeggen, dat de moderne Engelse beeldhouwkunst perverser is dan de moderne kunst van enig ander land.
Toch blijft het woord pervers in onze gedachten als wij een tentoonstelling van Armitage, Butler, Chadwick of Paolozzi bekeken hebben en ik geloof, dat de theorie van Poe hier een aanknopingspunt geeft. Wij willen soms met iets beginnen, maar een hartstochtelijke behoefte om het uit te stellen weerhoudt ons totdat we merken dat het te laat is; wij balanceren soms op de rand van een afgrond en krijgen dan het gevoel dat wij erin moeten springen, zegt Poe, wij doen soms dingen die lijnrecht tegen ons eigen belang ingaan, maar we kunnen het niet laten ons zelf te kwellen. Er is een soort perverse weerstand in ons die ons belet spontaan te zijn en bijvoorbeeld na een moord te doen of er niets gebeurd is. Het gaat hem om die innerlijke weerstand, die iemand er toe brengt het tegenovergestelde van het voor de hand liggende te doen.
Reg Butler werd in 1931 geboren en was tot 1950 werkzaam als architect en ingenieur. In 1953 kreeg hij grote bekendheid door zijn bekroonde ontwerp voor een monument voor de ‘onbekende politieke gevangene’, dat waarschijnlijk in Berlijn geplaatst zal worden. In het begin maakte hij voornamelijk sterk geabstraheerde metaalplastieken, die heel mooi en krachtig van lijnen zijn. Het ontwerp voor de onbekende politieke gevangene stelde hem echter voor het probleem de menselijke figuren onder de wachttoren van het concentratiekamp op een zodanige schaal te brengen, dat zij herkenbaar zouden blijven en niets bovenmenselijks zouden krijgen. De wachttoren boven hen moet namelijk een vijftig meter hoog worden. Vanaf dat ogenblik keert de menselijke figuur in zijn werk terug en begint zijn worsteling om deze een in onze tijd passende vorm te geven. Op het ogenblik werkt hij hoofdzakelijk in brons en een voortdurend terugkerend gegeven in zijn werk is een meisjesfiguur. Mooi is nog de meisjesfiguur in het Gemeente Museum in Den Haag, maar op de tentoonstelling die hij een paar jaar geleden in de Rotterdamse Kunstkring hield was het al duidelijk, dat een soort romantische sentimentaliteit zijn werk begon te overwoekeren. Zijn latere beelden hebben aan kracht en ritme verloren. Hij maakt de indruk, dat hij tegen beter weten in ergens toe gedwongen wordt en dat hij de eerste ontwikkeling van zijn werk niet heeft kunnen voortzetten. Zijn gigantische, dreigende wachttoren werd voor hem zelf een waarschuwing en een herkenningsteken.
De tweede beeldhouwer van het genoemde viertal, Kenneth Armitage, die in 1916 geboren werd, maakt eveneens in zijn werk een moeizame indruk. Op de tentoonstelling in Museum Boymans werd zijn werk vergeleken met Keltische verhalen, mysterieus, spookachtig en hier en daar realistisch aandoend.
Zijn figuren hebben iets van runentekens. Hij probeert hen heel vaak in zittende of liggende houding weer te geven alsof hij bang is, dat wij niet zouden zien dat het gewone alledaagse figuren zijn. Terwijl Butler's vrouwenfiguren naar het sentimentele neigen, zijn Armitage's vrouwenbeelden grotesk. De groep van figuren speelt in zijn werk een grote rol en hij bereikt daar soms een mooi resultaat mee, zoals bijvoorbeeld met een groep gevangenen uit een concentratiekamp waarin de tralies tot een treffend geheel met de figuren zijn geworden. Sinds Moore's ‘Drie wachtende vrouwen’ vinden wij de groepsfiguur vaker in de Engelse beeldhouwkunst, o.a. ook bij Chadwick, die zijn groepen evenals Armitage aaneensmeedt en in elkaar vlecht. Armitage's werk maakt de indruk, dat hij zich vruchteloos tegen de meer groteske en sinistere vormen van de romantiek probeert te verzetten en eigenlijk ontroert zijn werk maar weinig op het ogenblik.
Lynn Chadwick, die o.a. in het Stedelijk Museum in Amsterdam geëxposeerd heeft, werd in 1914 geboren; zijn werk treft in de eerste plaats door de materiaalbehandeling. Hij werkt in ijzer dat aaneengekit wordt door met metaal vermengd cement en zijn beelden hebben daardoor iets afstotends, iets agressiefs. De groepen die hij maakt lijken op vreemde insekten, wanstaltige kevers en termieten. Chadwick heeft gezegd, dat alleen die vormen in de kunst vitaal en dynamisch zijn, die verwant zijn met de