Naschrift
Tjongejonge, waar gaan we naartoe? Als je tegenwoordig een medewerker van Elsevier, die al jarenlang voor illustraties in dat blad zorgdraagt, een ‘Elseviertekenaar’ noemt, zonder meer, dan wordt je al van demagogie beschuldigd en krijg je een stortvloed van Elseviervuil over je uitgestort, alsof jij, god beter 't, vaste medewerker bent van dat blad! Maar goed, daar ging het eigenlijk niet om. Van Altena zegt, dat Bantzinger de tekening niet heeft opgehangen om te provoceren. Goed, ik neem het aan. Maar zoals Van Altena al aanduidt, is Bantzinger een vriendelijk, maar naief man, die daardoor niet heeft kunnen voorzien dat zijn naakt, dat eigenlijk voor de Amsterdammers bestemd was, provocerend zou werken op de slagers van Ouderkerk. Een flauw vermoeden van die werking had Bantzinger overigens wel, want hij exposeerde verhoudingsgewijs maar weinig naakten, en als hij daar al eens toe overging, koos hij er met grote zorg één uit die de ziel van zijn autochthone buurman zo min mogelijk kon beschadigen. Helaas ... naakt is naakt in zo'n dorp. En waar Van Randwijk reeds toegaf, dat hij innelijk geprikkeld werd door de tekening (het idee ...!), mocht verwacht worden dat minder stabiele lieden dan deze oud-hoofdredacteur van een ander weekblad, tot waarlijk sexuele excessen zouden worden verleid. Maar eigenlijk ging het mij daar helemaal niet om, in mijn artikeltje. Het ging er mij om er op te wijzen, hoe door de TV (en de pers) een naakttekening die door mij niet als kunst wordt beschouwd, zonder boe of bah tot hoge kunst werd verheven, domweg omdat het als naakt opschudding had veroorzaakt. Zonder slager en zonder TV was die tekening nimmer bij Mak van Waay terechtgekomen, in dezelfde etalage waar kort tevoren een Kees van Dongen stond tentoongesteld. Van Altena vindt Bantzinger een knap kunstenaar, ik vind hem alleen maar een knap tekenaar. De vergelijking met Peter Vos gaat daarom niet op. Het is Van Altena's goede recht om Bantzinger
een knap kunstenaar te vinden, maar het is evenzeer mijn goede recht al dat reclame-achtige gedoe met Bantzingers werk te beschouwen als een kromtrekken van de waarden in de kunst, en daarom als iets waarover zeker op badinerende toon gesproken mag worden.
Nico Scheepmaker