het klein, het staat zijn mannetje nog. Bruggen, wegen, ziekenhuizen, we bouwen ze nog steeds als de beste, en anders dan de Amerikanen die zich overal belachelijk maken, weten wij hoe je met inlanders om moet gaan. Bij deze groep wekt de naam O.O.-gebieden ook niet dezelfde nare associaties op als de term ‘Afro-Aziatische Naties’, die aan de recente grote teleurstelling herinnert. Men stelt er zich voornamelijk de vroegere kolonies van andere mogendheden bij voor, kampend tegen ondervoeding, analfabetisme en bevolkingstoename. (Zulke excuses worden zelden gemaakt voor het O.O.-land Indonesië, waarvan de ontwikkeling voornamelijk tegengegaan lijkt te worden door incompetentie, corruptie, luiheid en arrogantie. Van sommige O.O.-landen is het nu eenmaal hun eigen schuld).
Progressieven en conservatieven vinden elkaar op het stuk van steun aan de O.O.-landen, beider borst kan zich een beetje uitzetten. Beiden ook kunnen bij de economen, die intellectuele prestigegroep, terecht voor argumenten. De socialisten zullen zich aangetrokken voelen door ideeën als die van Myrdal, die de Verelendungstheorie nieuw leven geeft door haar in plaats van op de klassen binnen een maatschappij, toe te passen op de verhouding tussen de maatschappijen onderling: als er niet ingegrepen wordt zullen de rijke steeds rijker, de arme steeds armer worden. Een andere propositie volgens welke een tevreden volk geen oorlog voert, een bezittend volk geen destructie wil, is in staat ons aller beurzen te openen. Wie zich eerder gegrepen voelt door argumenten die nuchter zijn, d.w.z. op het financiële eigenbelang gebaseerd, kan zich vermeien in het visioen van nieuwe markten: al die televisieapparaten die nog geabsorbeerd kunnen worden, al die Edammer kazen, Zaanse koekjes, Brabantse gloeilampjes (drie produkten die gedurende het laatste jaar Jamaica's winkels kwamen verrijken) - ze zullen gerede aftrek vinden zodra de inlanders er het geld voor hebben. Er zijn mensen die de idee alleen van Coca Cola flesjes in het donkere hart van Afrika, betonnen bungalows aan de palmstranden van de Zuidzee, radiotoestellen in de steppen van Klein Azië, genoegen doet, ook zonder dat zij er zelf aan verdienen. Er zijn anderen die integendeel door onze materiële cultuur zo bedrukt worden dat zij alleen daarom al vinden dat wij ons geld beter aan het steunen van O.O.-landen kunnen besteden. Tenslotte zijn er nog die mensen die over zich zelf in zulke zaken voornamelijk als belastingbetalers denken. De samenwerking van alle andere groepen - het denkend deel der Natie tenslotte - zal er gemakkelijk voor kunnen zorgen hun het gevoel te geven dat al het geld niet echt uit hun zak betaald wordt, of dat ze het anders voor iets nog vervelenders zouden moeten
uitgeven. In Nederland wordt dit nog vergemakkelijkt omdat onze bijdrage zich voornamelijk beperkt tot de technische steun, en zuiver financiële steun maar zelden voorkomt.
Ik wil met deze opsomming niet suggereren dat ik al die argumenten maar onzin vind. Integendeel er is er geen dat ik niet meevoel, er zijn er maar weinig die ik onbehoorlijk vind. Waar ik op wijzen wil is dat, hoe essentieel ons gevoel een offer te brengen ook bij mag dragen tot het genoegen van steun te verlenen, er nu juist voor dat gevoel geen reden is. Het is realistischer om het steunen van O.O.-landen niet te zien als een dure plicht, maar als een laatste luxe, die Europa zich nog maar korte tijd zal kunnen permitteren. Geen ‘ereschuld’ dus, (zoals ik heb horen beweren door iemand die er f 20.000 plus auto per jaar voor kreeg), maar het 20ste eeuwse overblijfsel van een 19de eeuws privilege.
Het essentieelste en achteraf het meest verbazingwekkende onderdeel van de filosofie van het kolonialisme was het vanzelfsprekende geloof dat wij beter weten wat goed is voor het andere volkje, dan het het zelf weet. Beter wat zijn goden, wie zijn leiders, dienden te zijn, welke van zijn gewoonten onzedelijk waren en welke technische, morele en hygiënische standaarden het zich hoorde te stellen. In dat onbekommerde superioriteitsgevoel onderscheidden Europeanen zich niet van andere volken - ook de primitiefste weten zich nu eenmaal superieur aan alle andere, dat hoort bij het volk zijn. Het verschil was alleen dat de Europese de kans kregen er anderen van te overtuigen. Dat overtuigen is zo goed gelukt dat tegenwoordig landen, wier culturen eens radicaal van de onze verschilden, in wat zij verwierven zowel als in wat zij wilden verwerven, nu allemaal onderontwikkeld genoemd worden, en dat niet alleen door ons maar ook door henzelf. Voor echt geloof in en enthousiasme voor ‘vooruitgang’ moet je in deze eeuw terecht bij andere volken dan de Europese.
Ik heb eens een Nederlandse propagandafilm over Nieuw-Guinea gezien waarin getoond werd hoe Papoea's in motorboten leerden varen. ‘Zo leert dit intelligente volk de zee te beheersen’, of iets dergelijks was het joviale commentaar. Een andere scène toonde Papoea's in kakipakken bezig bossen te meten en bomen te determineren - geen hint werd gegeven dat Papoea's per kano de