Hollands Weekblad. Jaargang 1
(1959-1960)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 15]
| |
Huldiging van W.J. Rozendaal
| |
[pagina 16]
| |
denkbaar naast de mystiek en het charmante. Rozendaal echter is al evenmin een fantast, een idealist, een dromer, een maatschappelijk werker, een hekelaar, een realist. Hij is aards, maar niet grofkluitig. Hij confronteert ons zeker niet met knoestige boeren, zoals Permeke deed. Aards betekent bij hem: zonder bovenaardse pretentie en zonder te snel aesthetisch element. Maar vele variaties zijn binnen dat aardse mogelijk, de voorkeur voor dikke contouren en grove lichtvlekken om en op plastische figuren, maar ook voor het gebruik van een speels krullende rocaille lijn die de figuren ironiserend oproept. Het impliceert een vrouwengelaat, waarop het arcadische is gemengd met brutale vitaliteit, zo goed als een vrouwenportret, waarop de charme en intelligentie domineren. Soms is hij expressionistisch consequent door een jankende hond met zijn hele magere lijf te laten janken. Dan zit Rozendaal bedenkelijk dicht bij de door hem verafschuwde ‘Gil’ van Munch. Een ander moment geeft hij aan een paard een dosis menselijke sympathie mee, die ook een schuchter gemoed verwarmt. Naar zijn gevoelsinhoud ligt dit werk tussen kwaadaardige expressionistische drastiek en onverhuld sentiment. En zelfs zien we de laatste jaren dat sentiment een hevig romantische allure krijgen. Een man onder groot geboomte gedoken. Vlagende wolkenluchten boven een dramatisch getekende stad. En ten slotte een zelfportret met haan, waar een Rembrandtieke onrust samengaat met moderne ironie. Ook de vorm krijgt hier een romantische allure. De eigen druktechnieken (drukken van gelakt en uitgekrabd karton etc.), zo modern door de interessante effecten die het materiaal teweegbrengt, worden hier gebruikt om door dramatische zwart-wit effecten de psychologie van het onderwerp te steunen. Of beter: de expansieve zwart-wit-dramatiek bepaalt grotendeels de sensibiliteit. Wie is nu Rozendaal, wil men weten. Is hij de polemiserende leraar die aanspoort tot een karakteristiek van het feitelijke, ook (of juist?) wanneer dat lelijk of weerzinwekkend is? Is hij de bijkans sentimentele man die zijn laatste taferelen een voor deze tijd overrompelend pathos meegeeft? Of is hij werkelijk die volbloed romanticus die beurtelings toegeeft aan zijn gevoel of er op zijn heftigst tegen protesteert? Ik laat mij niet verleiden tot persoonlijke karakteristieken. Bovendien ben ik ervan overtuigd dat het zeker bij de allerindividueelste Rozendaal volmaakt overbodig is te zoeken naar particuliere omstandigheden. Juist omdat hij in zijn werk zozeer aanwezig is dat dit zelf tot die particuliere omstandigheden moet worden gerekend. De paradox is duidelijk aanwezig en men zal goed doen de tegenstellingen inderdaad als paradox te aanvaarden. Als een soort ademhaling die zonder rijzen en dalen, zonder kramp en ontspanning niet denkbaar is. Dat maakt ook zijn aardsheid uit, of zo men het cultureler geformuleerd wil zien: zijn europeesheid. De westerse mens is altijd op weg, zegt Van der Meer. Zo is Rozendaal avontuurlijk op weg, dichterlijk, baldadig, weemoedig. Hij heeft alle eigenschappen die Mondriaan van weerzin zouden hebben vervuld. En toch moet deze zelfde kunstenaar, in zijn dynamisch sentiment, ouderwets schijnen in de ogen van de moderne vitalisten. Gedeeltelijk hebben zij gelijk: met al zijn vernieuwingen raakt Rozendaal niets kwijt, geen interesse in mens en ding, geen eruditie, geen traditie, geen beschaving, geen intelligentie. Geen vakmanschap... Maar is hij daarom ouderwets? Of beter gezegd, mist die ouderwetsheid voor ons (voor mij) iedere betekenis? Die betekenis is er, zolang zoveel leerlingen zich door deze leraar laten inspireren. Zolang de agressiviteit en het sentiment ons nog kunnen raken. Zolang deze ‘ouderwetse’ kunstenaar zozeer op zijn plaats blijkt in moderne architecturen. (Mij dunkt meer dan Appel c.s.). Hij is modern om mee te werken, hij is modern om zichzelf als aarzelend modern mens te herkennen. Misschien is hij voor velen te ouderwets om mee verder te gaan. Rozendaal is nu 60 jaar. Het Hollands Weekblad mag hem wel dankbaar zijn, dat zij in hem een mens ziet leven die, bejaard, zo jong is. Met jong bedoel ik niet: zo rap ter been, of: nog zo geïnteresseerd in nieuwe uitingen en de jeugd. Dat zijn eerder kenmerken van de ouderdom. Maar zo jong, dat hij nog eerlijk is (of soms oneerlijk), een steen des aanstoots, een man om als vriend of vijand te willen hebben. Hij is wèl zo oud dat hij nu gehuldigd kan worden. Voor zijn totale werk: zijn grafiek waarin hij excelleert, maar ook voor zijn schilderijen, mozaieken, affiches etc. Zo'n hommage houdt iets merkwaardigs. Ik kan mij namelijk onmogelijk voorstellen dat zovele bestuursleden uit deze Jacob Marisstichting de behoefte hebben gevoeld hier te huldigen. De royale Van Heel, de aesthetische Boucher, de formele Kamphuis, de anderen. En toch nemen zij als gemeenschap zo'n uitstekende beslissing. Het geheel is inderdaad meer dan de som der delen. Het ‘algemeen’ streefde naar Rozendaal. |
|