Wandelen
door A.L. Schneiders
‘Kom, laten wij een eindje wandelen’, zeggen wij misschien wel honderd maal per jaar. Gelukkig bij tussenpozen; stellen wij ons niet voor dat wij het honderd maal achter elkaar zouden zeggen, want dan zou het onbevredigende van onze conditie ons al dadelijk naar de keel springen. Wel honderd maal per jaar willen wij germanen weer gaan winden, wenden, zwenken, zwerven en zwalken, maar het veld is op en het wild. Nu moet het dan maar een uurtje in het plantsoen, in de straat of in de Hout. Ook in dit opzicht weten de Fransen meer maat te houden. Zij kunnen gerust honderd maal achter elkaar ‘se promener’ zeggen, want aan het eind leiden zij zich nog steeds langs een recht streepje voort, helder het hoofd en geen illusies. Daar is het park ook voor.
Oudere kinderen hebben met hun fijne neus voor die dingen al gauw aan het eindje wandelen ons lot geroken. Met hand en tand verzetten zij zich tegen de regenjas die hun wordt voorgehouden. Zij hoeven nog geen concessies te doen zolang zij hun verveling uit kunnen putten tot razernij en de verlossing van hun warme tranen. Maar wij zijn sterker van spieren en meestal lukt het wel ze ons gezelschap op te dringen. Dan sjokken ze lijdelijk achter ons aan, gevangen verzetters maar ongebroken.
De tijd daarvoor, de allereerste jaren, zijn voor ons allemaal misschien wel de meest
volmaakte geweest, maar er is geen herinnering meer tussen te krijgen. Zij gaan te vlug. Dat wij met een kiezelsteentje op het pad vrede hebben zoals het is, verbazend glad en rond verschijnsel, is een kwestie van dagen. Dan zit het alweer met tien andere in een blikje, verzamelartikel voor rammelen en nog geen jaar later is het tussen milliarden weggezameld in een woordje, verzamelartikel voor stamelen. Dan is het dus zoek, voorgoed en slechts een enkeling schijnt het, door middel van uitzinnige ontspanning van vermogens, hongeren of gebruik van marihuana te kunnen hervinden.
Wanneer het plantsoen geen geheimen meer over heeft gaan wij ze maar maken, dus achter struik of boom zichzelf opgesteld, boeman, beer of wolf. Voor sommige ouders is het lang geen slechte tijd want zonder het excuus dat het voor de kinderen is, kunnen zij niet dikwijls meer het genoegen beleven van het hart te horen bonzen in een lichte, transparante tent van meidoornblaren en al wachtend streepjes te trekken in vochtig zand. Toch kan men zich afvragen of het niet beter zou zijn kinderen maar meteen aan de werkelijkheid prijs te geven, op risiko dat wij zelf hun boeman worden in plaats van de wezens die wij anders tussen het groen plegen te toveren. Misschien zouden zij dan eerder leren de werkelijkheid op eigen kracht naar hun hand te zetten. Maar dan, welke vertaling moeten wij ze geven als onze hele woordenschat uitsluitend schijnt te zijn verzameld om het stilzwijgen krom te kunnen praten? Als wij die boom daar niet meer willen laten staan omdat Paulus de boskabouter er zo lekker onder kan zitten of omdat er nu en dan eens een heks in neer kan strijken, waarom staat hij er dan eigenlijk wel. Misschien kunnen wij wel een paar functies bedenken - ons adem geven, regen vast houden - maar geen mens zal kunnen geloven dat het daar nu werkelijk om te doen is geweest. Trouwens op plaatsen waar meer zuurstof nodig is dan in ons plantsoen en zeker meer regen, daar staan ze nu juist