drag van Rome eenmaal was aanvaard en nadat ook anderen wakker waren geworden voor de gevaren van dit verdrag.
Maar de belangstellingen van de secretaris strekten zich verder uit dan tot de E.E.G. Zo had hij ook denkbeelden over Nederlands militaire beleid. En nu was hij op een goed ogenblik zo dom om deze denkbeelden neer te leggen in een adres aan de leden van de Tweede Kamer. Uit dit adres bleek een grote kennis van zaken - hij baseerde althans zijn theorieën niet, zoals nog velen onzer politici en ambtenaren doen, op de feiten van 1953/54 - en er bleek ook een originaliteit van denkbeelden uit. Of deze nu allemaal houdbaar waren, doet alweer niet ter zake. Hier was tenminste iemand die zelfstandig had nagedacht.
Het onderwerp van zijn adres had niet in de verste verte iets te maken met het terrein van zijn organisatie. Hij had dit adres ook zuiver en alleen als particulier ingezonden, zonder enige vermelding van zijn beroep. Men zou zeggen dat zijn organisatie, die hem zo rustig zijn gang had laten gaan toen zijn ‘politieke’ activiteit nog wel enig verband had met zijn beroep, die nieuwe activiteit helemaal wel zou kunnen verdragen. Maar nee, zij maakte er bezwaar tegen en het resultaat was, dat hij aftrad als haar secretaris liever dan zich beknot te zien in zijn vrijheid als particulier. Hij is nu zelfs helemaal van het Nederlandse toneel verdwenen, omdat hij een functie in het buitenland heeft aanvaard.
Er zal verschil van mening zijn over de vraag, of dit verlies voor Nederland erg zwaar is. Die vraag is irrelevant. Waar het om gaat, is dat hier een lid van de samenleving - een van de weinigen die een actieve belangstelling hebben getoond voor het wel en wee dezer samenleving, iemand die zijn plicht als burger van een democratie dus heeft verstaan - het onmogelijk gemaakt is om die plicht verder te vervullen. Dit zal iedereen die soortgelijke ambities mocht hebben (en die misschien - wie weet? - schranderder ideeën heeft dan de betreffende jongeman) effectief weerhouden van pogingen
om die ambities te verwezenlijken. Dit is wel de manier om het beleid van Nederland over te laten aan een kringetje van politici en ambtenaren - en er dan later op te schelden.
Het hier beschreven geval zou niet de moeite van het boekstaven waard zijn, ware het niet dat het kenmerkend is voor de angst die het Nederlandse bedrijfsleven heeft voor de ‘politiek’. Slechts wanneer deze het bedrijfsleven zeer direct raakt, zal het zich met de ‘politiek’ gaan bemoeien. Meestal is het dan te laat. Zoals het te laat was, toen het grootste deel van het bedrijfsleven merkte wat de E.E.G. voor Nederland zou gaan betekenen. Alleen die bewuste werkgeversorganisatie had het geluk die bewuste secretaris te hebben die niet bang was voor de ‘politiek’.
Omdat het bedrijfsleven de ‘politiek’ beschouwt als iets dat overgelaten wordt aan een stelletje beroepsmensen, komt het er ook niet toe zich tijdig te organiseren, zelfs zich tijdig te documenteren in voorbereiding op de dingen die komen gaan. Zoals de VVD, die men de partij kan noemen die het meest de werkgeversbelangen vertegenwoordigt, keer op keer aan het kortste eind trekt wanneer het er op aankomt goed gedocumenteerd de PvdA van repliek te dienen - de goede uitzonderingen niet te na gesproken, zijn de PvdA-politici stuk voor stuk beter thuis in de materie die zij te behandelen hebben dan hun VVD-collega's - zo kunnen ook de werkgeversorganisaties als instrumenten van een bepaalde politiek niet op tegen de werknemersorganisaties. Door hun betere organisatie en training, in laatste instantie door hun groter politiek bewustzijn, komen de laatste beter voorbereid ter tafel dan de eerste.
Betekent dit, dat de werkgeversorganisaties zich even nauw moeten gaan verbinden aan een bepaalde politieke partij als de vakbonden doen, dus een even directe partijpolitieke rol moeten gaan spelen? Dat is niet nodig en ook niet wenselijk. Wenselijk is wel, dat zij zich beter organiseren als instrumenten van een bepaald beleid. Daarvoor is in de eerste plaats een bepaald beleid nodig. En dat is pas mogelijk, wanneer de werkgevers afzonderlijk zich even veel voor de politiek gaan interesseren als de vakbondmensen doen.
‘For its own good’, zo schrijft een Amerikaanse industrialist in de laatste aflevering van Harper's Magazine, ‘business ought to stay out of politics.’ Maar, zo gaat hij voort, ‘I favor the widest possible participation in politics on an individual basis.’ In Nederland doen de werkgevers in het algemeen noch