de gerichte politieke pamfletten. Mauriac kiest zijn positie als katholiek fransman, met op beide woorden gelijke nadruk, en hij doet dat op de sombere toon van de oprechte verontwaardiging, en de morele verontrusting; uit deze bronnen wellen voortdurend zijn vermaningen, gedreven en soms overdreven, vol berispingen, aanvallen, beweringen en verwijten over de objecten die hij uitkiest. Die zijn dan meestal frans: de franse staat, de franse kerk, de M.R.P., de justitie, de literatuur van Alain tot Sagan; en steeds de politiek van week tot week. De beperktheid van zijn uitgangspunt is tegelijk zijn kracht: met alle nadruk van een nederig Nobelprijswinnaar drukt hij zijn tegenstanders soms plat, maar een nadeel wordt het wanneer het accent te patriarchaal en zijn stijl te retorisch wordt. Hoewel in Frankrijk wellicht meer ruimte is voor het gelijk van de heftigheid en de vervoerende formule, stelt men na lezing van deze gebundelde vermaningen vast dat oprechtheid en verontwaardiging zonder méér, slechte kaarten zijn voor de dilettant in de politiek. Een voortdurend blijk van medelijden met en onder alle soorten onrecht kan zelfs banaal worden, en hoewel Mauriac dit verwijt niet treft, blijkt toch dat de outsider hier de dilettant parten speelt. Niet de ondeskundigheid is kenmerk van de dilettant, maar zijn eigen voorkeur; zijn eigen onaangepaste en ongecontroleerde criteria moeten soepel genoeg zijn om er uiteenlopende daden van verschillende soorten insiders aan te toetsen. Hij die de politiek benadert met zedelijke vermaningen kiest dan ook een moeilijke weg: nobelheid is gecombineerd met plichtsbesef nu eenmaal niet amusant, en wordt vaak egaal; dezelfde oprechte verontwaardiging op verschillende onderwerpen toegepast leidt tot herhaling en vlakheid, wanneer de dilettant weinig kennis van zijn onderwerpen en zijn vijanden bezit.
Aan dit gevaar ontkomt Mauriac niet geheel. Hij analyseert niet scherp, en is anderzijds geen spotter die een beeld van een situatie kan tekenen, zij het ook ver-tekend; zoals bijv. Heine, de briljante dilettant dat in zijn Parijse brieven deed. Door gebrek aan afstand te ernstig om grappig te zijn; die deugd wordt door de lezer helaas slecht beloond.
Dat hij zijn gegeven maar matig analyseert, blijkt wel uit de wisseling van zijn illusies: zag hij aanvankelijk de oplossing van de franse noden in een optreden van Mollet in de regering, later was dat Mendès-France, de radicaal die hij tegen de clerus beschermt (b.v. de Osservatore Romano, die daarbij
[wordt vervolgd]