dere Britse koloniën als Canada, Australië en Nieuw-Zeeland, die evenals in 1914 en 1939, het moederland te hulp snelden. Aan de kant van de Boeren hebben in totaal niet meer dan 87.000 ‘burgers’ aan de strijd deelgenomen; er zijn er echter nooit meer dan ongeveer 50.000 tegelijk in het veld geweest. Transvaal leverde van deze troepenmacht ongeveer 60 procent - waarvan ongeveer 2700 beroepsmilitairen, hoofdzakelijk artilleristen. Ruim 2000 buitenlandse vrijwilligers, goeddeels Nederlanders, vochten met de Boeren mee. Uit de cijfers blijkt ook dat in deze oorlog bepaald niet ‘bloedig’ is gestreden: de Britse verliezen bedroegen 701 officieren en 7091 minderen, de Boeren telden 4000 doden. Veel zwaarder was de tol die de tyfus eiste: 13.000 Britten en vele duizenden Boerenvrouwen en -kinderen vielen er in de kampen aan ten offer.
*
In zijn boek beperkt Holt zich wat het politieke aspect aangaat hoofdzakelijk tot Engeland. De weerstand tegen deze oorlog was groot, vooral onder de liberalen. Dat was voor een deel te danken aan Emily Hobhouse, die totdat de oorlog begon het teruggetrokken leven van een ongehuwde plattelandsdomineesdochter had geleid. Toen zij na een bezoek aan de Zuidafrikaanse concentratiekampen vertelde van haar ervaringen, was de ontzetting in Engeland over de toestand waarin de gevangen genomen vrouwen en kinderen van de Boeren wier boerderijen door de Britten waren afgebrand zich bevonden minstens zo groot als elders in West-Europa. Gesteund door de echtgenote van de hoofdredacteur van de Manchester Guardian, mrs. C.P. Scott, begon zij een anti-oorlogactie, die op het politieke front door de liberale, felle Lloyd George werd gevoerd. Het is een feit (en Botha heeft dat later, toen hij de eerste premier van de Zuidafrikaanse Unie werd, bevestigd) dat het Britse verzet tegen de Britse ‘barbaarse methoden’ de Boeren er mede toe heeft bewogen door vredesonderhandelingen een einde aan de guerilla-oorlog te maken.
Holt besteedt niet veel aandacht aan het Nederlandse aandeel in de vredespogingen. De houding van de Nederlandse regering was dan ook niet indrukwekkend. Het gebaar het oorlogsschip de Hr. Ms. ‘Gelderland’ naar Lorenzo Marquez te sturen om de oude president Kruger, die in deze Portugese haven een toevlucht had gezocht, naar Europa te brengen maakte nogal wat indruk op de bevolking, maar had in feite niet veel om het lijf. De regering-Pierson had de Britse regering tijdig ingelicht en deze was eigenlijk wel blij dat de koppige oude heer van het strijdtoneel verdween. Daarvoor al, op 15 maart 1900, hadden de presidenten Kruger en Steyn zich bereid verklaard tot onderhandelen en een beroep gedaan op de mogendheden om te interveniëren. Maar de Britten wezen iedere vorm van bemiddeling af, waar de Nederlandse regering zich, ondanks de druk van de openbare mening, bij neerlegde. Holt maakt van dit aanbod geen vermelding, evenmin van de vergeefse, onofficiële pogingen die de Britse regering in de zomer van 1901, kort voor het aftreden van het kabinet-Pierson, deed om de Nederlandse regering te bewegen de Boeren aan te sporen hun verzet te staken.
Niet alleen emotioneel, ook zakelijk waren de Nederlanders nauw verbonden met hun stamverwanten in Afrika. De Zuidafrikaanse spoorwegen, waar zo fel om werd gestreden, waren voor een belangrijk deel gefinancierd met Nederlands kapitaal en ook bij andere ondernemingen in de republieken was Nederland geïnteresseerd. Uit vrees voor internationale verwikkelingen durfde onze regering echter niet krachtig op te treden.
Een poging van het nieuwe kabinet-Kuyper om het net opgerichte Haagse Permanente Hof van Arbitrage in te schakelen mislukte. Pas in januari 1902 kwam Den Haag opnieuw in actie met een nota, waarin onze regering haar bemiddeling aanbood. Londen weigerde weer, maar gebruikte deze nieuwe ontwikkeling om via de Britse opperbevelhebber, lord Kitchener, directe onderhandelingen met de Boeren-generaals aan te knopen. Het waren vooral de juristen Smuts en Hertzog die hun mede-generaals overtuigden van de voordelen die een vrede bood boven een langzaam uitgeroeid worden. Want in dat stadium was de oorlog geleidelijk aan gekomen. De Vrede van Vereniging maakte een einde aan de oorlog en de Britse regering deed toen iets dat wij na 1945 misschien heel gewoon vinden, maar dat toen bijna onbegrijpelijk was: zij offreerde drie miljoen pond als bijdrage tot het herstel van de verslagen tegenstander.
*
De liberale leiders onder de Boeren, Smuts en Botha voorop, zowel als het nieuwe liberale bewind in Engeland onder Cambell-Bennerman, dachten dat met het herstel van de schade ook de oorzaak van de oorlog zou zijn weggenomen. Over die oorzaak blijkt het laatste woord echter niet gesproken te