cirkelronde schijf met een oranje vlek had meer succes dan een echte meeuwenkop waar men de oranje vlek had overgeschilderd met groen b.v. Men zou dus kunnen zeggen dat de jonge meeuwen een wel zeer oppervlakkig idee hebben van hun ouders of althans van hun voedselbron. Ook hier weer gebrek aan kennis, gebrek aan noodzaak om meer te kennen, omdat in de natuur tenslotte nooit keus bestaat tussen een kartonnen cirkeltje en de kop van de moeder.
*
Voor zover ik er iets van begrepen heb mogen we niet spreken van Indogermaans ras, maar we mogen toch wel onder de naam Indogermanen een menigte volken en volkjes aannemen die vanuit het oosten Europa en vanuit het noorden India binnenvielen en veroverden. Maar vooral in Europa is hun invloed groot geweest, bijna niets is over van de taal van hun voorgangers.
Er kwam dus een volk in een vreemd land. In de streek waar ze vandaan kwamen hadden ze misschien ook wel 50 of meer namen voor één diersoort, zoals de Lappen nu nog hebben. Maar nu kwamen ze in een vreemd land, met vreemde planten, vreemde dieren.
Een woordenschat is een wankele erfenis. Ze wordt met de mond doorgegeven. Maar ze behoeft een regelmatige confrontatie met de concrete modellen waarop de woorden van toepassing zijn. Als Lappen zouden emigreren naar een land waar geen rendieren gehouden worden, zouden ze binnen enkele generaties hooguit één van hun 50 namen hebben overgehouden.
Die Indogermanen - laten we ze voor het gemak zo noemen - kwamen dus in streken waar ze de dieren niet kenden. Zo hadden ze voor hert, rund, rendier dezelfde oppervlakkige aanduiding: het gehoornde dier (hiervan werden later de namen hert, rund, rendier afgeleid). En dat ros hardlopend dier, wezel stinkend dier en welp blaffend of gillend dier zou zijn, past goed in deze zienswijze.
Precies hetzelfde mechanisme zien we in Zuid-Afrika, waar Nederlandse boeren geconfronteerd werden met een groot aantal soorten antilopen, die volgens hedendaagse specialisten - vgl. de Lappen - te onderscheiden zijn in families die minstens zo ver uit elkaar staan als schaap, geit en rund. De onwetende boeren noemden ze allemaal bokke of bokkies: waterbokke, trekbokke, hartebokke, duikerbokkies etc. Alweer: een neiging tot oppervlakkige taalbouw genoodzaakt door onwetendheid.
Een ander voorbeeld is het maleis dat de blanken vroeger in Indië spraken: een taal zonder kennis.
De Indogermanen worden geacht niet zo maar eens een jaartje te hebben getrokken, maar generaties lang. Dat lijkt me voldoende om het grootste deel van de concrete aanduidingen verloren te doen gaan, waardoor een toenemende behoefte ontstond tot het vormen van nieuwe namen die voorlopig - door gebrek aan kennis en ervaring - zeer algemeen en oppervlakkig moesten zijn.
Tijdens die trektocht ontstond er een andere sociale selectie dan in de sedentaire volken (of volken zoals de Lappen, die hun omgeving met zich mee sjouwen). De 50 Lapse namen voor het rendier in diverse situaties duiden een grote kennis van het rendier aan. Degeen die dit soort concreties in het hoofd heeft is een rendierspecialist en zal daarmee w.s. hoger op de Lapse ladder staan dan degeen die rendier en hert en eland door elkaar haalt. Die laatste komt echter in het voordeel tijdens een trektocht als die van de Indogermanen. Hij ziet een beest met hoorns en weet direct: voedsel, terwijl de concreterd, degeen die nog vast zit aan de vele variaties van het beest dat in zijn vaderland zo veel voorkwam maar dat hij nu steeds maar niet ziet, achterblijft.
De neiging tot het oppervlakkige taalgebruik (d.i. dus het gebruik van termen voor dingen die men nog niet volledig heeft leren kennen, maar die men hanteert aan één herkenbaar aspect: het eetbare, het harde lopen, het vliegen etc.) krijgt survival value in een volk dat steeds van omgeving verandert. Ik wil niet direct suggereren dat er een genetisch verschil zou bestaan tussen concreet en oppervlakkig taalgebruik en het daarmee verbonden denken. Dat hoeft voor deze redenatie niet. Het oppervlakkige denken ontwikkelt zich tijdens de trektocht tot een techniek, die we vanwege de bewuste toepassing ervan nu wel abstract denken mogen noemen. Het is deze techniek die voortaan werd doorgegeven aan volgende generaties i.p.v. de vele namen met de daaraan verbonden statische kennis.
Ik meen dat dit de mechanische oorzaak is van het feit dat de exacte vakken, de natuurwetenschappen, de techniek, de industrialisatie, zijn voortgekomen uit het Westerse ‘ras’. Er zijn natuurlijk veel meer nakomelingen van de Indogermanen die geen deel hebben gehad aan die - tijdelijke - bloei. Maar in de meeste gevallen gaat het dan om zijtakken die zich weer ergens voorgoed genesteld hebben, die weer van onder af aan begonnen zijn om zich concreet in te stellen op de nieuwe omgeving. Zij gingen zich weer opnieuw een gespecialiseerde kennis