wij het ene voor ons plezier doen en het andere omdat het moet. In beide gevallen is er een duidelijke relatie tussen de handeling en het doel, winnen of geld verdienen.
De kans op grappen maken komt pas als wij proberen de bedoeling van al deze speelse werkzaamheden te verduidelijken en te beschrijven. Als wij klaar zijn voor de dag met onze ernstige werkzaamheden, wat hebben wij dan? Niets behalve de zorg dat er morgen opnieuw mee begonnen zal moeten worden, totdat wij oud en gepensionneerd zijn en zelfs die zorg niet meer hebben. Misschien is het woord ‘niets’ een beetje te groot. De gemakken waarmee wij ons omringen zijn niet niets, en sommigen menen zelfs te hebben opgemerkt dat zij na gedane arbeid door een voldoening vervuld worden die ook niet niets zou zijn. Laat het iets meer dan niets zijn: maar door de fatale werking van het menselijk gestel komen wij toch weer op de vraag naar de bedoeling of het nut van onze aktiviteit, hetzij omdat wij onszelf niet tevreden kunnen stellen met de gedachte dat het allemaal alleen een kwestie van voeding en tijdbesteding is, of omdat wij ons aan de hand van principes een oordeel willen vormen over de waarde van alle bezigheden.
Het is de klassieke komische situatie van ‘We zeggen Spring maar want we hebben een net; en gelachen dat we hebben, want er wàs helemaal geen net’. Geen beoefening van deugden of vermaken, geen grandioze bezitsverwerving of zelfonthouding, verzekert ons van het geluk dat alle vragen op een zoete troostende muziek zal zetten; geen diensten of dwang aan anderen opgelegd, zullen hen verlossen uit een situatie die precies zo is als de onze. Bovendien, geluk, is dat het doel? Of alleen een evenwicht, of niet iets in ons, maar iets buiten ons? Wij weten niet eens wat wij zoeken, noch waar het gezocht moet worden of hoe. Het enige wat wij weten is dat het tien tegen een niet bestaat. Wij zoeken iets dat wij zelf moeten maken; niet anders dan baron von Münchhausen, moeten wij ons aan onze eigen pruiken uit het water trekken. Het wordt nog moeilijker doordat wij toch ook in het water
willen blijven, als dat onze levensomstandigheden voorstelt. Er is dan ook een verleiding om onszelf alleen de pruik van het hoofd te nemen, en die in de hoogte te houden als zichtbaar bewijs van onze zelfverheffing. Hoe kan iemand bij zo'n vertoning zijn ernst bewaren? Zolang wij alles ernstig opvatten, in de ernstige termen van doel en middelen, kunnen wij niet eens begrijpen wat er gaande is.
Op het eerste gezicht is het inderdaad onbegrijpelijk dat iemand die zich niet sterk weet in het bezit van een onvermoeibaar gevoel voor humor, dit probleem ook maar ter sprake durft te brengen. Bij nader toezien wordt het iets minder verbazend: het grappige probleem immers is alleen een formule voor een situatie waarin de levende mensen verkeren, en het is precies hun lot dat wij menen te kunnen verzachten door de ware kunst van zelfverheffing te leren, en dat wij vrezen te bederven als wij hen rustig in de modder laten zakken, misschien des te sneller doordat zij doelloze spartelbewegingen gemaakt hebben.
Maar dan weer: er is geen water, er is geen pruik, er is geen waterkant. Het was niets dan een beeld voor de grap, en dat is nog een geluk, want wij weten dat altijd wanneer mensen menen de menselijke situatie te kunnen samenvatten in termen van doel en middelen, de praktijk bloed en tranen oplevert. De bruikbaarheid van systemen met doel en middelen blijft beperkt tot materiële moeilijkheden. Dan nog kan niemand voor de gevolgen instaan, evenmin voor de atoombom als gevolg van de natuurwetenschap als voor de onmatige uitbreiding van de wereldbevolking als gevolg van de medische wetenschap.
Het is tenslotte toch niet duidelijk wat wij in zo'n situatie met ernst aanmoeten. Het lijkt nog even of wij ernstig gestemd meer hart zullen hebben voor de nood van anderen dan humoristisch gestemd; maar zelfs dat is niet zo. Buiten de praktijk van het werk betekent ernst alleen dat wij geloven dat onze woorden nauwkeurig corresponderen met de werkelijkheid, en dat de wijzigingen die zij voorstellen, zeker zinrijk zouden zijn. Eerder dan tot humaniteit, brengt zij ons tot eigenwijsheid en zelfzucht. In volle ernst opgevat, geven woorden niet meer uitzicht op de werkelijkheid; zij benemen het juist. Typisch voorbeeld van inhumane ernst: ‘Ik geef nooit iets aan een bedelaar als ik weet dat hij er alleen van gaat drinken’. En wat moet hij anders doen met dat kwartje? Een aandeel Koninklijke kopen?