veel verder dan het bovenaangehaalde fragment, hij zegt iets onbeduidends over de vormgeving en konkludeert: ‘Dan mag men toch wel met reden spreken van een film, die de aandacht waard is, ook al zou ze door sommigen toch nog misverstaan kunnen worden’.
De zwakheid van z.g. film-recensies, die veelal niet verder komen dan een samenvatting van het filmverhaal is een punt apart, dat t.a.v. bovenstaande fragmenten terloops kan worden aangestipt.
Bij al de afwijzing (direkt of via omwegen) die Les Tricheurs ondervond, gezien het immorele of het onechte verhaal, blijkt toch bijna iedereen ervan overtuigd met een goede film te doen te hebben. Dit is een soort verlicht despotisme van de moralist, en dus blijkbaar ook van de filmcritici. Het zich ernstig verdiepen in ‘de moderne jeugd’ vereist een ‘be-grijpende’ houding, die afwijzing zonder meer niet toestaat. Want daardoor zou men dezelfde fouten van vroeger herhalen. Toch zal het instinktieve verwerpen van alles in de jeugd wat zich niet conformeert aan de eigen ideeën en het eigen verleden, voor al die predikers een moeilijk te overkomen streven zijn. Door de inhoud der film te verwerpen en lof te brengen aan de regisseur kan zodoende een redelijk compromis worden bereikt.
Dat het zg. verhaal van Les Tricheurs bijna nergens overtuigt, is in de eerste plaats een verwijt aan Carné. Er zijn heus genoeg slechte en (ontdaan van de filmbeelden) weeë verhalen geweest, waarbij de maker zoveel van de film had gemaakt, dat het een absurditeit zou zijn deze ‘verhalen’ alleen als ‘gegeven’ te beoordelen.
De verveling die het kijken naar de tricheurs veroorzaakt, is voor een groot deel te wijten aan een gebrek aan sfeer. Dit wordt des te opvallender door het hinderlijk gebruik van décors. De redding van een kat die een gevaarlijke tocht vereist, is al te duidelijk studiowerk. Een close-up van een snelheidsmeter, die 175 km aangeeft, gevolgd door het beeld van een licht ontstelde auto na de botsing, wordt zo tot een trucje om de spanning wat op te voeren. De reaktie van de bioskoopganger is terecht als van iemand die zich genomen voelt. Meestal ontleent film haar waarde aan het werkelijkheidskarakter dat ze van nature heeft. Carné ontneemt dit karakter aan zijn film, waardoor hij zich aan het tricheren wel het meest schuldig maakte.
*
Tussen beide fragmenten aan het begin en eind der film ligt de rest der filmbeelden, weinig overtuigend door gebrek aan vaart en visie. Tegen het einde is er nog iets van te bespeuren, wanneer de autojacht wordt verbeeld door het dansen der koplampen over het doek, begeleid door drums. Maar het is dan al te laat, en als men bij het verlaten van de bioskoop een foto van Giulietta Masina in de hal ziet, vraagt men zich af of Fellini het niet beter gedaan zou hebben. Dan zou het toch op de voorhand levendiger zijn geweest. En zo, vergelijkend met andere regisseurs zou waarschijnlijk de voorgewende koudheid van het milieu dat Carné wilde uitbeelden veel beter zijn getroffen door Bardem in de geest van zijn ‘Dood van een wielrijder’. Dat het gegeven van Les Tricheurs moeilijk te bewerken is, kan dus volgens mij voor Carné geen verzachtende omstandigheid vormen.
Als film is Les Tricheurs mislukt, maar als de critici al direkt hadden erkend dat Carné geen goede film heeft gemaakt, dan zouden ze hun herderlijke praatjes moeilijk hebben kunnen slijten.