Honden.
Ik haat de vrouwen niet alleen om de smakelooze dassen die zij dragen, om haar smakelooze parapluknoppen, haar smakelooze manchetknoopen, haar smakelooze hoeden, enzoovoort, - ik haat ze in den moderneren tijd om de ‘modehonden’ die ze zich voor veel geld aanschaffen, om een soort van valsche dier-romantiek met hen te spelen.
Mijn wonderbaar-mooi zusje vond, toen ze vijftien jaar oud was, een vreeselijk verhongerd dier op de bergstraat naar Kaiserbrunn, bepaald een monster. Maar zij hechtte zich er fanatiek aan, en toen zij het op een zomermorgen in den regenbak van den kleinen, geurenden moestuin verdronken vond, wierp zij zich op haar bed en weigerde acht dagen lang te eten.
Tegenwoordig echter koopen zij zich voor vele duizenden guldens bekroonde Russische windhonden, springers eerste klasse, die weliswaar over ongehoord hooge barrières springen, maar niet eens den ziele-reuk bezitten de woning van hun schijnbaar geliefde meesteres weer te vinden.
Hartelooze idioten van met uiterlijk schoon bedeelde dieren favoriseeren zij, een evenbeeld van haar eigen leege persoonlijkheid, gedrapeerd in een modern gewaad! Zooals zij zelve!
Te zijner tijd was de getrouwste vriend,