rekenbaar, dat èn verstand èn gevoel mij in den steek lieten en ik lijdzaam wachtte, niets deed. Er doen zich voor den eenvoudige èn voor den verstandigste, voor den ongeletterde èn den geleerde, kortom voor iedereen moeilijkheden in 't leven op, waarvoor zij even vreemd staan. En 't beste is 't mij altijd voorgekomen dan niets te doen, niet te oordeelen, niet te handelen, zooals de wijze regel luidt: in twijfel onthoud u!
En juist daarom zou ik mij onthouden - en onthoud mij - om thans dienstweigering aan te bevelen. (Hoe gemakkelijk is 't bovendien dit te leeraren en aan anderen, de miliciens, het nakomen, de daad op te dragen!) Want is er iemand, die zeggen kan dat het Gods stem in hem is, die zegt: gij zult opstand prediken en opstand verwekken tegen den Staat? Ja, zeker, men moet God meer gehoorzamen dan de menschen, maar wat wij weten, begrijpen, gevoelen, wat wij inzien als 't beste, is dat niet Gods stem; zijn ons verstand en gevoel dan niet Gods gaven? En wanneer nu geen beslist ja of neen de uitkomst is van ons overleg, dan is het inbeelding zich op te dringen dat er nog iets anders zou zijn, iets geheimzinnigs of een bijbelwoord bijv., dat de beslissing moet brengen.
Wij leven in een zondige wereld. Wie naar de voorschriften van zijn geweten tracht te leven, is onmogelijk in de maatschappij, even goed als in Jezus' dagen. Men kruisigt hem wel niet meer, maar sluit hem op in de gevangenis. Of men zegt van zoo iemand, die naar zijn innerlijke overtuiging wil leven, dat hij zenuwziek is en opent hem de deur van een zenuwinrichting of geeft hem een asyl in een gekkenhuis. De geheele maatschappelijke inrichting is zedelijk ziek; zonde, onrecht, eigenbaat, zelfzucht spelen de baas. Wie een rol speelt in dit samenstel, doet noodzakelijk mee. Hij helpt het onrecht bestaan: de bediende helpt zijn patroon, hij is medeplichtig aan diens ongerechtigheden, de fabrieksarbeider maakt den fabrikant rijk en helpt hem aan zichzelf zijn behoorlijk loon te onthouden. De militair is een moordenaar van beroep, de Staat gelast hem in oorlogstijd of bij oproer zijn naaste dood te schieten.
't Is alles onchristelijk, 't is alles ongerechtigheid en zonde, één bespotting van den Godmensch Christus. Maar - wie kan zeggen, wie durft (tegenover zijn eigen geweten) zeggen: arbeid niet, vecht niet - gehoorzaam niet. Wat is het beste? Wat is Gods stem?
Ja, als! Als allen zeiden: wij vechten niet als allen de wapenen neerlegden, dan!...,
‘Het is niemand geraden, iets tegen zijn geweten te doen,’ maar wat zegt het geweten?
Is het in deze omstandigheden raadzaam, goed, aan te sporen tot dienstweigering of zelf dienst te weigeren? Zou daaruit niet het gevaar ontstaan, onze weerkracht te verminderen en daardoor onze (gewapende!) neutraliteit te verzwakken? Is het in 't algemeen wel goed, deugdzaam, in overeenstemming te handelen met abstracte theorieën en den bestaanden staat van zaken te ignoreeren? Kan het goed zijn iets te doen dat hoogst waarschijnlijk geen nuttig, gewenscht gevolg zal veroorzaken? Moet het geweten niet oordeelen? overleggen?
Voorzeker, 't is moeilijk te zeggen wat goed is, nu vooral. Zal het voorbeeld niet dienen om anderen tot navolging te prikkelen en zoo meewerken om het gewenschte einddoel: algemeene militaire-dienstweigering dichter te benaderen? En is het dus niet noodig, zeer noodig? Wanneer er thans, nu er oorlog is, geen verzet wordt gepleegd, zal dan in vollen vredestijd de dienstweigering niet nog veel minder voorkomen?
't Antwoord op deze vragen kan kort zijn. De menschen staan nog ver af van die ideale menschlievendheid en deugd, welke de noodzakelijke, onmisbare voorwaarden zijn voor de algemeene ontwapening. Soms kunnen voorbeelden veel uitwerken, maar waar het zedelijk inzicht faalt, is alle actie doelloos. Of we ooit zoover zullen komen? 't Antwoord is een wedervraag? Gaan we wat het zedelijk inzicht en leven betreft, voor- of achteruit? Als we vooruitgaan, dan is 't met een slakkengang.
Niet het zedelijk inzicht, maar het verstand, de nuchtere overweging van het eigenbelang, zal thans beslissen.
Immers de groote offers, ook op materiëel gebied, zullen de vorsten en diplomaten huiverig maken het monster opnieuw te ontketenen. De oorlog zelf, die schatten verslindt, die menschenvleesch eet en menschenbloed drinkt, die de volken tot den bedelstaf brengt, zal aan den oorlog een einde maken. Het kan ons tot troost strekken, terwijl we reikhalzend uitzien naar vrede, dat hoe langer de krijg duurt, hoe meer kans er bestaat dat het gedrocht zichzelf zal verslinden. Zoo zou dan de oorlog zelf den vrede verwekken, uit het kwade het goede worden geboren. Dit is vreemd, maar in de geschiedenis onzer zondige wereld niet éénig. Men denke slechts aan de Kruistochten.
Doch wat zou in dezen duivelenstrijd der groote mogendheden de dienstweigering als vredesmanifestatie beteekenen van eenige tientallen in ons landje, dat niet eens in den oorlog is betrokken? Indien 't werd opgemerkt in 't buitenland, zou het hoogstens een aanleiding