een vriend van zijn oom, mijnheer Queval. De laatste maal dat deze zijn vriend zag, zeide Narcisse: ‘Dites à ce pauvre Jules qu'après moi il lise tout attentivement. Il y en aura un autre....’ Toen kwam de huishoudster binnen en dorst de oude man zijn zin niet te vervolgen.
Voor het gerecht vroeg nu Jules niet nietigverklaring van dit testament, maar uitstel van verdeeling, om hem gelegenheid te geven een ander testament te zoeken.
De advocaat van Mej. Guitbout verklaarde, dat dit niet ging, daar Jules na het tweede wel weer een derde testament kon gaan zoeken als het tweede niet naar zijn zin was. Jules echter antwoordde, dat hij met een tweede testament voldaan zou zijn: ‘Quoi qu'il y ait dans ce document.’
Onmiddellijk na die woorden overhandigde de advokaat hem een later testament, waarin Narcisse verklaarde niets aan zijn vroegere beschikkingen te veranderen.
Dit nieuwe testament bevatte wel hetzelfde, maar wemelde van fouten.
Je souvigné ridoutanc que ma famiile qui ne m'aimme pas et veeut ddu mal à uunne feemme osi ddélicate qui der vouéee....
Op die wijze was het geheele stuk geschreven, terwijl de onderteekening nu luidde:
Narcisse le Pasquirer,
ex-archéoloque, ex-académicien libre = ex.cry-t.
De bediende van den advocaat van Mej. Guitbout bestudeerde dit vreemde stuk en vond eerst in zijn Encyclopaedie dat cry-t wel beteekenen zou cryptographie, zoodat ex. cry-t moest zijn: ‘examinez ceci cryptographiquement.’ Een maal zoo ver schreef hij achter elkander op de letters die in de verschillende woorden de fouten vormden en vond nu:
Victime d'une odieuse séquestration, je déclare annuler mon testament de l'anneé derniére, et leguer tout ce que je possède à Jules le Pasquier, mon neveu.
Nimes le 26 Mars 1896. Narcisse le Pasquier.
De advocaat, Mr. Estienne, laat Juffrouw Guitbout zien wat gevonden is en stelt haar voor de erfenis te deelen met Jules, doch zij weigert en wil ondanks deze mededeeling alles hebben.
En nu komt het ongeloovelijke. De advocaat deelt in een gesprek met zijn bediende mede dat een advocaat zich slechts van de stukken bedienen mag ‘pour la défense du client.’
Hij mag dus niet de rechtbank in kennis stellen met de feiten, tengevolge waarvan Jules le Pasquier het hem toekomende ontstolen wordt door mej. Guitbout. Hij moet dus haar het tweede testament in handen stellen, waarna zij het vernietigt en het haar niet-toekomende ontvangt.
Volgens die opvatting moet de rechter dus ‘recht spreken’ niet slechts zonder de juiste toedracht van zaken te kennen, maar na moedwillig op een dwaalspoor gebracht te zijn door ‘une mesure d'ordre public établie par la jurisprudence, en faveur du droit sacré de la défense, qui prédomine tous les autres’, zooals het Hof van Cassatie 23 Juli 1830 dat recht, die plicht om te zwijgen, noemde.
Dat recht-van-zwijgen van den advocaat moest vervallen. Dat moet niet genoemd worden een plicht, maar integendeel moest de advocaat strafbaar zijn, die door zijn verwijgen van misdadige feiten zich medeplichtige maakt.
Daarmede wordt niemand geschaad. De fatsoenlijke cliënt, hij die werkelijk recht heeft, behoeft niet bang te zijn, dat zijn advocaat de waarheid spreekt. De waarheid is toch dienstig voor zijn zaak. Maar de bedrieger, de misdadiger, vreest de waarheid, onverschillig wie hem uitspreekt.
Terecht zegt Bentham in zijn ‘Oeuvres’, dat de advocaat die den misdadiger helpt door te liegen en door de waarheid te verzwijgen ‘doit être considéré comme un homme qui se rend complice du délit après le fait, avec cette difference que, du côté des complices proprement dits, il y a aveuglement des passions et le danger, du côte de l'homme de loi, il y a une profonde indifférence au bien et au mal, de la dextérité à manier les instruments de l'attaque et de la défense, et une impunité complête dans le cas où il en fait l'usage le plus nuisible à la communauté.’
Volkomen juist. Hij die op uitkijk staat gedurende een inbraak, wordt zwaar gestraft als medeplichtige, evenals de heler na de inbraak. Maar de advocaat, die willens en wetens liegt om den inbreker vrij te krijgen, die de hem bekende feiten verzwijgt, is niet slechts straffeloos maar wordt geeerd als een knap! advocaat. Zoo verdedigde de advocaat Lejeune de heeren Bernay, die den Heer Pelzer vermoord zouden hebben. Maar zonder resultaat; zij werden veroordeeld. Later werd dezelfde Lejeune, Minister van Justitie. Maar de schijnbaar onschuldig veroordeelden werden door hun vroegere advocaat niet voorgedragen voor amnestie; zij waren nu geen betalende cliënten meer,