met een ruk zijn stoel op zijde schoof en het vertrek verliet.
Nog nooit was Truus in haar jonge leven zoo verward geweest: wat beteekende dit?
Och, ze moest geen vrouw geweest zijn, als ze het niet vermoeden kon, en 't gaf haar een mengeling van schrik en geluk tegelijk. Die Hein, hoe kwam hij er toe? -
Ze hoorde haar naam roepen door Hester, om de avondboterham te gebruiken. ‘We zitten maar met ons beidjes, Truus. Hein moest direct weer weg, voor Notaris, met de tram, even naar Heringen; hij had het bijna vergeten, en zou dáár wel iets gebruiken; 't ging nu zoo gehaast.’
Truus zweeg maar, bang dat ze zich verraden zou, of dat Hester iets bijzonders aan haar zou merken. Doch deze maakte het haar, onbewust, gemakkelijk.
‘Je moest maar eens vroeg naar je bed gaan, kind; je ziet er een beetje opgewonden en moe uit, en ik wil je graag als eene reclame voor onze streek weer afleveren aan je ouders. Ik moet vanavond toch nog een brief schrijven, en vind het dus niet naar, in mijn eentje te zitten.’
De schemering had nog niet voor volslagen duisternis plaats gemaakt, toen Truus in het ledikant stapte, en zich diep onder de dekens begroef. Nu slapen, slapen... Jawel, alsof de slaap komen zou, wanneer hij maar geroepen werd, dat kon ze net denken! Inplaats daarvan schenen de gedachten en herinneringen met nieuwe helderheid op te duiken, en op haar aan te stormen. En die lieten zich niet makkelijk verjagen.
't Was, of ze op haar lippen nog zijn kus voelde branden; als in een visioen zag ze Hein voor zich, de armen smeekend naar haar uitgestrekt, zijne eerlijke oogen vol teederheid op haar gevestigd, en een zalig gevoel doorgolfde haar. Ze kneep de oogen stijf dicht, alsof ze dit beeld vast wilde houden, het scheen haar zoo mooi, zoo heerlijk toe. En - het kon immers werkelijkheid worden? Zou hij zóó wel eens naar eene andere gezien hebben, - of was zij de eerste voor hem, de vrouw? Evenals hij voor haar de man, want die oppervlakkige kinderverliefdheid, die ze eens had meenen te koesteren, kwam niet meer in aanmerking.
Als ze nu aan haar kortstondig engagement van den afgeloopen winter terugdacht, voelde ze een kleur naar haar wangen stijgen, van schaamte. Schaamte over haar onnoozelheid en domheid, die haar den eersten den besten had doen accepteeren, in de meening, dat zij toch wel zou weten, wat liefde was. Liefde, dat rijke, machtige gevoel, dat je ziel moest doortrillen met een hemelsche, nooit gekende emotie, - ach, hoe ver, hoe oneindig ver was ze er toèn toch van verwijderd geweest! Stond het haar, als ze haar hart nu eens in zijne diepste schuilhoeken onderzocht, niet veel nader?
Ze drukte haar gezicht in het kussen, en toch was het, of ze voor haar oogen een paar getallen zag dansen: twintig, - en vijf en dertig!
Twintig, en vijf en dertig!
Wat een veelzeggende cijfers!
Toen kort geleden een kennisje van haar een huwelijk deed met een achttien jaar ouderen man, had ze spottend tegen Emmy, die het onwijs vond, gezegd: ‘Kind, vindt je dat zoo erg? 't Is mode! Wie weet, met wat voor ouden heer jij of ik nog eens aan komen zetten!’
En nu?
Twintig, en vijf en dertig!
Dat was toch ook een verschil van vijftien jaren.
In gedachten zag zij haar kennissen van de Tennisclub nog eens voor zich.
Lieve hemel, wat waren het toch eigenlijk nog kwajongens! Hoe was het mogelijk, dat zij dat nooit eerder ingezien had, en ze zelfs nog wel interessant en aardig vond. Was er ook maar ééntje bij met karakter, waar iets inzat, zoooals bijvoorbeeld Hein hier?
Nog dieper boog zij haar gelaat in de kussens.
Truusje, Truusje, je hebt het te pakken, meid! Gelukkig, dat je tijd bijna om is. Je zoudt in staat zijn, gekke streken uit te gaan halen!
Met een ruk ging haar hoofd, met de gloeiende wangen, omhoog.
Gekke streken? Wie zei dat? Wie zou dat durven zeggen? Was dat een gekke streek, als een eerlijke, edele man je liefhad, en je beantwoordt die liefde? Was het niet veel gekker streek een jonge kwast te trouwen, die niet veel anders kon doen dan lieve woordjes zeggen en complimentjes maken?
Nu ja, ze wist wel, alle jongelui waren lang niet zoo, doch veel ernstigs of degelijks had ze in haar kringetje, of onder de vrienden van haar broers, niet ontmoet. En waren ze niet luchthartig of jolig, dan gaven ze zich zoo'n gewichtig air, dat je er nòg naarder van werd!
Maar kon het ook eigenlijk anders? Wat