deze voor de vrouw vernederende wet gehouden heeft, mag door feministen als Johanna Naber worden ontkend - het blijkt duidelijk dat dit toch inderdaad het geval is. Als de Samaritaansche Vrouw het levende water van hem begeert, dan zegt hij, alvorens met zijn geestelijk onderwijs aan te vangen: ‘Ga henen, roep uwen man en kom hier.’ En ook de verwondering der discipelen ‘dat hij met een vrouw sprak’, bewijst dat Jezus zich gewoonlijk aan dien wettischen regel hield.
Nu is het geenszins mijn bedoeling, de miskenning der ‘Vrouw in 't Algemeen’ te constateeren. Het is bekend dat die dagteekent uit de vroegste eeuwen. Maar het is thans mijn doel in één bizonder geval recht te zetten wat steeds verdraaid en verknoeid wordt.
Het is nl. een feit dat van de meeste kansels een vrouw als de Samaritaansche, die ongetwijfeld reeds jaren voor haar ontmoeting met Jezus een zeer begaafde, hoogstaande vrouw was, door het slijk wordt gehaald en als een, door Jezus op sarcastische wijze bestrafte onzedelijke vrouw, beleedigd wordt, terwijl zij dan bovendien moet dienstdoen om de ‘domheid’ der ‘vrouw in 't algemeen’ te bewijzen.
Alzoo Dr. J.P. de Bie in de Zuiderkerk op Zondag 6 Febr. j.l.
Op herhaaldelijk aandringen van iemand, die 's mans geestelijk inzicht buitengewoon hoog stelt, heb ik mij eens laten verleiden daar naar de kerk te gaan en heb ik mij geërgerd aan de smadelijke miskenning, zoo van de vrouw in 't algemeen als van die in 't bizondere geval hier aanwezig: de Samaritaansche.
Volgens deze voorstelling toch komen we tot deze conclusie:
1e | De Samaritaansche een onzedelijke vrouw, die met een man samenleefde zonder met hem gehuwd te zijn. |
2e | De domheid der vrouw in 't algemeen, getypeerd door de ‘zoogenaamd domme’ antwoorden van de Samaritaansche. |
3e | Jezus geen profeet, maar een waarzegger. |
Wij zijn zoo vrij hiertegen op te komen en wagen tegenover deze stellingen de drie volgende:
1e | De Samaritaansche vrouw een hoogst zedelijke, volgens de regels van dien tijd wettig gehuwde vrouw. |
2e | Deze vrouw is niet dom, maar geeft blijk van groote scherpzinnigheid en zeer diep geestelijk inzicht. |
3e | Jezus een profeet, geen waarzegger, niet alwetend, maar zonder zonde en daardoor wetende wat in den mensch is. |
Als Jezus gevraagd heeft [terwijl de discipelen naar de stad zijn om spijze te koopen]: ‘Geef mij te drinken,’ zonder er op te letten dat de vrouw tot wie hij spreekt een Samaritaansche is, dan is die vraag geheel onwillekeurig en bedoelt ook blijkbaar niet een critiek te geven op de Joodsche bekrompenheid. Het pikante antwoord van de vrouw, vol fijne, maar goedige ironie, teekent haar al dadelijk als een echte, niet domme, maar slagvaardige vrouw: ‘Hoe begeert gij, die een Jood zijt, van mij te drinken, die een Samaritaansche ben.’
Het antwoord luidt: ‘Indien gij de gave Gods kendet en wie hij is die tot U zegt: Geef mij te drinken, zoo zoudt gij van hem hebben begeerd en hij zoude u levend water gegeven hebben.’
De vrouw: ‘Gij hebt niets om mee te putten en de put is diep, vanwaar hebt gij dan het levend water? Zijt gij meerder dan onze vader Jacob, die ons den put gegeven heeft? En hij zelf heeft daaruit gedronken.’
Antwoord: ‘Een ieder die van dit water drinkt zal wederom dorsten, maar wie gedronken zal hebben van het water dat ik hem geven zal, dien zal in eeuwigheid niet dorsten, maar het zal in hem worden een fontein van water, springende tot in het eeuwige leven.’
De vrouw: ‘Heer, geef mij dat water, opdat mij niet dorste en ik hier niet moet komen om te putten.’
Dit antwoord nu moet haar domheid bewijzen. Het kan zulks echter alleen maar voor oppervlakkigen. Reeds het hierop dadelijk volgende antwoord: ‘Ga heen, roep uw man en kom hier’, bewijst dat Jezus weet dat zij hem begrepen heeft. Neen, de verwachting, dat het water waarvan Jezus sprak, haar de moeite zou sparen naar de Jacobsput te gaan was geen domheid of dwaling. Integendeel. Niets rechtvaardigt de onderstelling dat al de inwoners der stad hun water uit deze ver verwijderde put moesten halen. Er was water genoeg voorhanden in de poelen en watergangen van Samaria. Maar deze vrouw kwam haar dorst lesschen aan de Godsgave van vader Jacob. Het was de geestelijke zijde van het aardsche water [gave Gods] die zij op prijs stelde. Nu zij hoort van levend water van hooger beteekenis zegt ze: ‘Geef me dat, opdat ik niet meer