In Hooge Lucht.
De donder ratelt door de bergen,
De bliksem flitst in kleurenpracht,
De boomen schudden heen en weder,
De waterval stormt bruisend neder,
Gezwiept tot schuim met macht en kracht.
Wij staren in den nacht en sidd'ren
De diepst verborgen snaren trillen,
Wij buigen ons eerbiedig stille
Voor al die grootsche majesteit.
De donder zwijgt, de bliksemflitsen
Vermind'ren langzaam meer en meer,
Het violette lichtgeflonker
Sterft weg, de nacht wordt stil en donker,
Een plechtig zwijgen legt zich neer.
Toen, door een op'ning in de wolken,
Gleed droom'rig zacht de volle maan,
Zij straalde eindloos kalm en teeder
Op aarde neer, en volgde weder
Haar stillen, stillen vredebaan.
Haar zilverlicht, in gouden glanzen,
Scheen stralend over berg en dal;
De lucht was zwaar van dennegeuren,
En vol van schitterende kleuren;
Een wondersprookje overal.
Een hymne aan 't volle, rijke leven,
Daar 't aardsche leven ingewijd,
Na woeste stormen: kalme tijden,
Na smart en droefheid: eens verblijden,
De vrede eenmaal na den strijd. -
Maar, in de wereld harer droomen,
Nam onze ziel een trotsche vlucht,
Ver over bosschen, bergen, dalen,
Waar liefde en vrede ademhalen,
In eeuwig reine, hooge lucht.
J. VAN REES-VAN NAUTA LEMKE.
St. Beatenberg, Juli 1914.
|
|