'n ander moeten afstaan schilderen, zij zijn subliem, in hun navoelen van wat er omgaat in de ziel van 'n vrouw! Heel mooi ook is dat oogenblik, waarin zij zich het beeld in de gedachten roept van de opvolgster, zich klemt aan de voorstelling dezer léélijke, positief-léélijke handen! ‘Hij’ namelijk heeft juist mooie handen zoo heel-gaarne, kijkt er dadelijk naar bij anderen.
En, een oogenblik hóópt ze.... En toch, èn toch,.... het beeld van de andere staat nu ineens klaar, héél klaar voor haar geestes-oog:
‘Et, tout d'un coup, l'image s'intégra, vécut, resplendit de puissance et de jeunesse, la consterna, l'éblouit. ‘Elle est belle! Et elle est belle comme il la veut!’
- Wat wáàrheid zij, en wat niet in Le Feu, de Eleonore Duse die ik gezien heb, die ik reeds vóór verscheiden jaren zag eerder dan in Amsterdam, toen ze jonger was, veel jonger, zij maakt 'n beslist weemoedigen indruk, van eene die geheel hééft geleefd. En ik ben overtuigd dat haar spel juist daarom zoo aangrijpend-wáár is, omdat zij niets anders doet dan zichzelve geven daarin! In Magda bereikte ze als zoodanig het toppunt van éérlijkheid! Magda is dikwijls door anderen opgevat als eene reeds zoodanig met haar nieuw leven verzoende, dat eerst haar komst in het vaderhuis, en vooral haar onderhoud met den dominee haar in tweestrijd brengen, haar doen lijden om de herinnering aan wat voorbij is. Dan komt hare ontmoeting met den verleider aan wien ze haar kind heeft te danken, maar óók dientengevolge haar vol en vrij zich zijn gaan geven aan haar kunst, als zijnde toen voortaan de éénige weg die zich voor haar opende. En, als ze dien verleider, fier en verachtelijk, zijn klein, min doen in het aangezicht heeft geworpen, dan brengt de eisch van den conventioneel-denkenden, maar door haar teeder beminden vader haar ineens met zichzelf in tweestrijd, maakt haar bereid tot het moet-huwelijk dat zij voor zichzelve niet begeert. Aldus de traditioneele opvatting der Magda-rol. - Duse echter was, van het oogenblik-af waarop zij, na het concert, binnenkomt bij den vader, bij de stiefmoeder, bij de intusschen groot-geworden zuster, niets anders dan een door het leven-vermóórde, - ondanks allen roem en alle eerbewijzingen, was zoo recht la femme nomade, zooals D'Annunzio zoo eene noemt, welke nooit is te boven gekomen de scheiding, en de vlucht, en de schande, en de eenzaamheid, en die zich, ondanks alle huldebewijzen, zoo moe voelt, zoo gebroken, zoo verlangend naar rust. Zoo, subliem, met een glimlach, die was
als 'n traan, omarmt ze de hervonden zuster, zoo, niet uit de hoogte, maar beschaamd, als eene die te laat haar ongelijk inziet, luistert ze naar den dominee, wiens eerlijke liefde ze in meisjes-overmoed verstiet, liefde die ze nu eerst begrijpt als iets waarachtig-moois; en zoo wordt haar wederzien met den laffen vader van haar onecht kind haar niets dan 'n pijniging voor haar zelve, in vrouwelijk schaamtegevoel, wordt geen aanklacht tegen hem, den waarlijkschuldige. Zij zinkt ineen, gebroken, zoodra ze hem ziet. En, als 'n gebrokene, geeft ze daarna de toestemming tot het huwelijk. En zelfs haar latere uitbarsting van woede, omdat hij hun kind wil verbergen, haar driftig weigeren onder zulke omstandigheden op het huwelijk nader in te gaan, dat alles heeft veel meer van de wanhoop van iemand, die het onafwijsbaar noodlot ziet naderen, dan van den gekrenkten trots eener zichzelf beleedigd-gevoelende ‘vrije’ vrouw.
Maar dat doen, die bijzondere opvatting is ook juist het bijzondere, het ware in Duse's liefdespel! Zij is voor en boven alles de vrouw die zich gééft; zij is niet de terugeischende, van den man op hare beurt verlangende strijdster voor wat háár toekomt, maar zij is de zich in liefde gehéél uitlevende, en daarna als 'n onafwijsbaar noodlot accepteerende het droef einde van die liefde voor haar zelve. Zoo was ze in La Dame aux Camélias niets anders dan Armand's geliefde, zonder 'n aanklagen van hem, alleen maar verlangend naar z'n liefkoozingen als voor haar onmisbaar. Zoo was ze in Magda niet de beleedigde en in haar goed recht miskende vrouw, maar slechts de om 'n gestorven verleden nog steeds treurende, die, zelfs al had ze niet meer lief, al zag ze thans al de kleinheid van dien verleider-man, toch steeds voelde, hoe ze ééns hem had toebehoord, geweest was zijn bezit. En zoo ook zaagt ge haar in Rosmersholm meer lijden nog om wat Johannes Rosmer dóór haar ondervindt, dan om haar eigen sterven en scheiding van geluk.! - Ik geloof intusschen niet, dat zij in deze hare uitbeelding van de Rebecca figuur in Rosmersholm beantwoordde aan de Ibsenvoorstelling. Bij Ibsen is Rebecca listig, moderne-vrouw-achtig, zelfstandig, hoog in haar optreden tegen Kroll. Eleonore Duse daarentegen bleef ook hier die ze altijd is, weekvrouwelijk, opgaand in haar groot liefdegevoel, veel meer tragisch dan flink in haar